James MacMillan – Altvioolconcert / Anton Bruckner – Symfonie nr. 7 (Concert Recensie)

De Doelen, Rotterdam Leuven – 19 oktober 2018

Wat James MacMillan en Anton Bruckner bindt is hun religiositeit en het feit dat beiden nu niet bepaald als vernieuwer bekend staan, respectievelijk stonden. Verschillen zijn er echter eveneens. Alleen vanavond valt daar voor mij niet veel over te zeggen. Door een kapotte trein, het is weer eens zover, is het altvioolconcert van MacMillan reeds ten einde als ik de Doelen bereik voor het concert van het Rotterdams Phiharmonisch Orkest onder leiding van de nieuwe chefdirigent Lahav Shani. Schrijven over de nieuwe noten, het altvioolconcert stamt uit 2013, is er hier dus niet bij. Resten de noten uit 1883, die van Bruckners zevende symfonie.

Op 29 september speelde de uit Tel Aviv, Israel afkomstige Shani zijn inauguratieconcert als chefdirigent, na in 2016 zijn debuut voor het Rotterdams Phiharmonisch Orkest te hebben gemaakt. De jongste chefdirigent ooit in de geschiedenis van het orkest, hij is pas 29, heeft echter al een behoorlijke staat van dienst opgebouwd sinds hij in 2013 de eerste prijs won tijdens het Gustav Mahler Dirigentenconcours in Bamberg. Tien concerten doet hij dit seizoen, deels als dirigent en deels als pianist, zo gaf hij op 10 oktober nog een recital in de Juriaanse zaal.

Wagner (links) en Bruckner in de visie van Otto Böhler

Maar nu dus Bruckner. Die was een ware fan van Richard Wagner en vereerde zijn meester op onderdanige wijze, zoals groots vereeuwigd in de silhouetten van Otto Böhler. Het was een uitvoering van Wagners ‘Tannhäuser’ die de componist in Bruckner losmaakte, hij was tot dan toe dorpsleraar en organist. In de zomer van 1882 ontmoeten de twee elkaar voor het laatst bij de première van ‘Parsifal’. De indruk die dit op Bruckner maakt, horen we terug in de zevende symfonie. Een stuk waaraan Bruckner werkt als Wagner een jaar later overlijd. Zijn dood speelt er dan ook een grote rol in. Het begin van het tweede deel, het ‘Adagio’ is te zien als een homage aan zijn held. De vier zogenaamde Wagertuba’s, die qua klank het midden houden tussen een hoorn en een trombone hebben een belangrijke functie in het neerzetten van een sfeer van droefenis. Tevens citeert Bruckner hier uit het ‘Te Deum’ dat hij in diezelfde tijd voltooit.

Opvallend is de opstelling van het orkest. De strijkers: violen links en rechts, de cello’s en altviolen in het midden en de contrabassen op een rij helemaal achteraan. De blazers: tussen de violen en de contrabassen, met aanvullend rechts de Wagnertuba’s, terwijl we links de pauken aantreffen. Een mooie opstelling die de sfeer ten goede komt. Iets wat Shani naar eigen zeggen het meest aantrekt in Bruckner. De geroemde structuur is zeker belangrijk maar het is vooral de sfeer waar hij iets mee wil. En inderdaad zijn versie heeft een sterke emotionele geladenheid met veel aandacht voor details, met name in de eerste twee delen.

Shani heeft er het tempo behoorlijk goed inzitten. In net iets meer dan een uur werkt hij zich door de materie heen. Dat horen we vooral terug in het tweede deel, het ‘Adagio en het derde, het ‘Scherzo’. Maar vooral in het ‘Scherzo’ voert Shani het tempo flink op. Het bekende melodische tempo brengt hij fel en krachtig en hij zweept het orkest hier op tot grote hoogte. Eerlijk gezegd zorgt dat er wel voor dat het niet overal even strak klinkt. Een iets lager tempo had hier dan ook wellicht beter gewerkt. Opvallend is de samenwerking met het orkest. Shani weet de musici duidelijk te inspireren en zijn passie over de brengen. Zijn lezing is dan ook een zeer sfeervolle, waarbij hij laat horen veel gevoel te hebben voor de bijzondere klankkleuren en dynamische contrasten die Bruckner in deze symfonie gebruikt. Het belooft veel voor de toekomst.

Bekijk hier een toelichting van Shani op deze symfonie van Bruckner: