Nederlands Philharmonisch Orkest – De Raaff / Bartók / Sjostakovitsj

Concertgebouw, Amsterdam – 18 mei 2019

Robin de Raaff is niet de eerste componist die zijn inspiratie voor een compositie weghaalt bij de schilderkunst en hij zal ook niet de laatste zijn. Voor zijn tweede vioolconcert, ‘North Atlantic Light’, dat hij schreef voor violiste Tosca Opdam, ging hij te rade bij het gelijknamige schilderij van Willem de Kooning uit 1977. Aan het Nederlands Philharmonisch Orkest, onder leiding van Marc Albrecht, de schone taak om haar te begeleiden in een concert waarin tevens muziek van Béla Bartók en Dmitri Sjostakovitsj klinkt.

De Raaff houdt met zijn tweede vioolconcert zonder meer stand te midden van deze twee iconen van de vorige eeuw. Het stuk vindt zijn oorsprong in 2014 toen De Raaff en Opdam elkaar ontmoetten en er een vriendschap ontstond. Beiden hadden het nodige gemeen, waaronder de liefde voor beeldende kunst. De nodige gesprekken leidden uiteindelijk tot De Raaffs tweede vioolsonate, die hij onlangs bewerkte tot dit tweede vioolconcert. De drijvende kracht in dit concert is die serene, vederlichte vioolpartij, bestaande uit clusters noten, cirkelend om de c. Verder ziet de Raaff zijn stuk als een verklanking van het schilderproces. Waar de schilder begint met zijn lege witte doek, begint De Raaff met ijselijk hoge vioolnoten, helder als glas, waarna het orkest erbij komt en de eerste abstracte streken op het doek worden gezet. En net zoals op dit veelkleurige doek van De Kooning sommige kleuren in elkaar overlopen en andere scherp contrasteren, zo werkt  De Raaff in dit concert. En dus loopt die bijzondere klank van de viool op sommige momenten prachtig over in die van het orkest, maar wordt deze op andere momenten geconfronteerd met abstracte klankblokken, als ruwe streken van de kwast. Maar juist deze tegenstelling maakt dit stuk zo bijzonder en laat het eigenzinnige van de viool nog beter tot zijn recht komen. Dat Opdam aan dit stuk meebouwde, horen we hier onverkort terug, ze gaat volledig op in de klank en geeft het spel met het orkest op grootse wijze vorm. De rest is aan Albrecht en het Nederlands Philharmonisch Orkest. En ook hier betoont die zich een dirigent die uiting kan geven aan datgene wat het schilderij bij De Raaff opriep.

Zijn grootsheid toont hij ook met twee klassiekers, Bartóks Suite ‘De Wonderbaarlijke Mandarijn’, opus 19, uit 1924 en Sjostakovitsj’ eerste symfonie, opus 10 van een jaar later. Die suite van Bartók is daarbij het meest enerverend. De componist componeerde in 1918 het pantomime ‘De Wonderbaarlijke Mandarijn’ en kreeg bij de première in  1924 een golf van kritiek over hem heen vanwege het immorele verhaal, waarop hij besloot er dan maar een suite van te maken. Alleen de muziek en geen toneel zou de gemoederen minder verhitten. Dat bleek te kloppen. Wat niet wegneemt dat dit ongetwijfeld één van de meest heftige, zinderende, kokende muziekstukken is uit de geschiedenis van de westerse klassieke muziek. Albrecht haalt hier echter het onderste uit de kan en leidt het orkest op magistrale wijze door deze fascinerende partituur. En het knappe daarbij is dat dit op geen enkel moment ten koste gaat van de scherpte en de nuance.

De Raaff en Opdam

Hij presteert het eveneens in die eerste symfonie van Sjostakovitsj, die hij schreef als examenopdracht voor zijn diploma compositie. Hij was toen 19 jaar oud. Het laat zien wat een briljante componist Sjostakovitsj was, want wat hij hier presteerde aan het begin van zijn carrière krijgt menig componist nog niet van elkaar aan het einde van zijn carrière. Het verbaast dan ook niet dat het Philharmonie Orkest van Leningrad de première verzorgde, Sjostakovitsj vijf keer op het podium moest komen, Bruno Walter het stuk een jaar later in Berlijn dirigeerde en het sindsdien niet meer van de podia is verdwenen. Het is een prachtig stuk waarin we reeds een aantal elementen van zijn stijl herkennen. Mooie momenten genoeg, maar niets zo groots als dat laatste deel, het ‘Presto’ dat uit twee delen bestaat, van elkaar gescheiden door een indrukwekkende solo van de pauken.  De beide delen klinken als een razende wervelwind, culminerend in een enorme onweersbui. De eerste keer breekt de componist deze op het hoogtepunt af, waarna je eerst die pauken krijgt en dan een weemoedige solopartij van de cello, afgewisseld met blazerspartijen. Dan loopt de spanning wederom op tot de finale, een  overdonderende climax. Magistraal.