Leoš Janáček – Dagboek van een verdwenene / Georges Aperghis – Migrants (Concert Recensie)

Muziekgebouw aan ’t IJ, Amsterdam – 15 november 2018

Met ‘Migrants’ schreef de Grieks – Franse componist Georges Aperghis een meer dan relevant werk naar aanleiding van de wijze waarop we in Europa om gaan met het grote aantal migranten dat in onze landen op zoek is naar een beter leven. Naar eigen zeggen, niet om te vertellen wat er politiek moet gebeuren maar om een stem te geven aan de migranten zelf. Het uit Duitsland afkomstige Ensemble Resonanz koos ervoor om het stuk te combineren met ‘Dagboek van een verdwenene’ van Leoš Janáček, in een nieuwe bewerking door de Duitse componist Johannes Schöllhorn.

‘Dagboek van een Verdwenene’ is in de kern een soort van mini opera voor tenor, mezzosopraan, drie sopranen en piano (vorig jaar nog te zien in een scenische productie van Muziektheater Transparant) en is door Schöllhorn omgebouwd tot een stuk voor sopraan, mezzosopraan en ensemble, dezelfde bezetting als die Aperghis koos. De reden is dat Schöllhorn het verhaal een universele lading wilde meegeven. ‘Dagboek van een Verdwenene’ gaat over de Tsjech Janik die liefde opvat voor de zigeunerin Zefka en zich daarmee nogal wat op de hals houdt. Als goede Tsjech liet je je begin twintigste eeuw, of er overigens in een eeuw veel veranderd is, valt te betwijfelen, niet in met zigeuners en al helemaal niet op de manier waarop Janik dit doet. Hij beseft goed dat hij zijn geliefden en de bekende wereld achter zich moet laten als hij kiest voor Zefka, iets dat hij niettemin doet. In die zin is hij vergelijkbaar met de migrant die eveneens alles achter zich laat. Of daarvoor een bewerking nodig was van Janáček’s stuk, betwijfel ik ten zeerste. De oorspronkelijke versie heeft alles in zich om over te brengen wat nodig is. Desalniettemin wint het stuk wel aan kracht in deze versie voor ensemble. De grote hoeveelheid strijkers en de inzet van percussie verlenen een extra spanning aan het stuk. Als Janik in het tiende lied verzucht “Onsterfelijke, verre God, waarom schiep je de zigeunerin” en zo uiting geeft aan zijn tweestrijd, horen we dit tumultueus verklankt en als in het elfde lied de zigeunerin Janik verleidt om de nacht met haar door te brengen horen we elektrificerende klanken die de verbeelding vanzelf in de goede richting sturen.

Ensemble Resonanz

‘Dagboek van een Verdwenene’ gaat naadloos over in ‘Migrants’, een prachtige vondst. Het is dat de muzikale taal van Aperghis een geheel andere is dan die van Janáček, we zijn immers wel een eeuw verder, anders zou je het niet eens merken. Maar heeft de muziek van Janáček nog iets romantisch en melodieus, bij Aperghis is dit volledig buiten beeld. Daar geeft zijn verhaal ook weinig aanleiding toe. In het eerste deel, waarin Aperghis een stuk tekst van Joseph Conrad uit ‘Heart of Darkness’ gebruikt, klinken de strijkers als een ijzige wind, de hoge tonen snijden als scherpe messen in het vlees. De gedeclameerde tekst staat in schril contrast met deze overweldigende muziek, soms aanzwellend tot iets wat nog het best valt te omschrijven als een geluidsstorm. Het eindigt met de door de twee zangeressen uitgesproken zin: “Then, glancing down, I saw a face near my hand. Slowly the eyelids rose and the sunken eyes looked up at me, enormous and vacant. The man seemed young – almost a boy…” In het tweede deel klinkt het uit voornamelijk hoge noten bestaande klankspel helder als glas en net zo scherp. Aanvankelijk zacht, later diep doordringen en overweldigend. De tekst, herinneringen van een vluchteling, wordt ook hier gedeclameerd, op een vermoeide, uitgeputte toon en afgewisseld met flarden zang van onverstaanbare woorden. De beide zangeressen, de Poolse sopraan Agata Zubel en de Oekraïense mezzosopraan Christina Daletksa geven hier prachtig vorm aan de krachtige emoties, net als dat ze dat, met een hoofdrol voor Zubel deden in ‘Dagboek van een Verdwenene’. In het derde stuk tenslotte valt het klagend spel op van de vier altviolen, andere violen voegen zich erbij, evenals een cello, alsmaar uitdijend tot een zee van klanken, meer violen, meer cello’s, contrabassen, tot een zeer intense, krachtige en ritmische cadans. Beter dan dit kan niet en dirigent Emilio Pomàrico stuwt het ensemble hier op tot grote hoogte. De pijn klinkt in iedere noot. En dan helemaal aan het eind klinkt alleen nog die stem: “I went a little farther, then still a little farther – till I had gone so far that I don’t know how I’ll ever get back.” Een paar laatste subtiel klanken en Aperghis laat ons gaan.

Aperghis vertelt hier over zijn stuk: