De Singel, Antwerpen – 31 mei 2025

Op 11 september wordt Arvo Pärt als alles goed gaat negentig. En in tegenstelling tot veel hedendaagse componisten wordt zijn werk veelvuldig uitgevoerd, iets wat ontegenzeggelijk te maken heeft met de aard van zijn muziek, die zowel bijzonder toegankelijk is als oneindig diepzinnig, een combinatie die vrij zeldzaam is. Je moet dan ook een hart van ijs hebben om een concert met zijn muziek onberoerd door te komen. Dat lukte gisterenavond dan ook wederom niet, mede geholpen overigens door de beste uitvoerders denkbaar van zijn muziek,, het Concerto Copenhagen en het Estonian Philharmonic Chamber Choir, beiden onder leiding van Pärts landgenoot Tönu Kaljuste, die als geen ander de muziek van Pärt tot op het bot beheerst. De muziek van Pärt wordt hier gecombineerd met de muziek van Georg Friedrich Händel. zo ongeveer het andere muzikale uiterste vertegenwoordigend.
Uiting geven aan je geloof, want dat is wat beide componisten met elkaar gemeenschappelijk hebben, kan op heel verschillende manieren, zo leert dit concert ons weer eens. Waar Pärt de eenvoud opzoekt en nooit meer noten gebruikt dan strikt noodzakelijk, daar koos Händel juist voor overdaad. Zo’n eerste zin van Dixit Dominus, HWV 232, gebaseerd op Psalm 110: “Dixit Dominus Domino meo” inspireerde Händel tot een waar labyrinth aan vocale klanken, waarin die vier woorden eindeloos herhaald worden in de meest wonderlijke combinaties. Een wijze van werken die voor Pärt ondenkbaar zou zijn. In zijn ‘Stabar Mater’, we horen hier de versie uit 2008 voor gemengd koor en ensemble, dus met dezelfde bezetting, gaat Pärt dan ook op geheel andere wijze aan de slag. Opvallend is dat hij begint en eindigt met vocale klanken zonder woorden, die klinken aan het begin als een weeklacht en aan het einde, na het “Amen” als een voortzetting van het gebed. Maar voor het koor start, starten de violen, met ijle en vooral sobere en weemoedige klanken, waar spoedig de stemmen doorheen breken. Dan pas volgt die tekst, deels gezongen door (een deel van) het koor, deels door solisten. Zo gaat het tweede deel, gezongen door de countertenor door merg en been, evenals die cello solo die daar na komt. Bijzonder is ook het derde deel waarin we de countertenor in duet horen met de tenor. Na het vierde deel valt een ritmisch intermezzo op, iets dat Pärt nog op meerdere momenten gedurende dit stuk zal herhalen. Dat doet Händel ook, maar waar het bij hem altijd iets feestelijks heeft, is het bij Pärt veeleer een manier om de spanning te verhogen, de dramatiek verder aan te zetten. Het zevende deel is zonder meer een hoogtepunt qua samenzang, prachtig hoe Pärt hier de diverse koorklanken met elkaar verweegt. Een ander hoogtepunt is die sopraan solo in het zestiende deel, krachtig en loepzuiver. Dan klinkt het slot in de gezongen tekst, het lang aangehouden “amen” in combinatie met fragiele strijkersklanken.

‘Siloan’s Song’ en ‘Trisagion’ zijn beide instrumentale stukken, al bestaat er van het eerste stuk ook een versie voor koor a cappella’ – een kenmerk van Pärt is dat hij van veel stukken meerdere versies maakte. Bijzonder daarbij is dat beide stukken een tekst bevatten, die zeker in het geval van ‘Trisagion’, waar louter een versie voor strijkorkest van bestaat, niet wordt gezongen. En toch is die tekst van groot belang in de zin dat deze richting geeft aan de muziek. Die voor ‘Siloan’s Song’ komt van een Russische monnik, Sint Siloan, wiens spirituele gedichten voor Pärt een grote bron van inspiratie betekenen. Het is een uiterst ingetogen stuk, waarin met name de spanningsverhogende stiltes opvallen, iets wat zonder meer bijdraagt aan het vrij duistere, indringende karakter van de muziek. ‘Trisagion’ stamt uit dezelfde tijd, begin jaren ’90 en werd gecomponeerd voor de vijfhonderdste verjaardag van de orthodoxe kerk in Ilomants, Finland. De titel verwijst naar het openingsgebed van de orthodoxe liturgie: “Heilige God, Heilige Sterke, Heilige Onsterfelijke”. En Pärt componeerde aansluitend niet alleen naar de geest van de woorden, maar gebruikte tevens de lettergrepen en accenten om zijn ritmiek te bepalen. Het is een wat afwisselender stuk dan ‘Siloan’s Song’ al blijft het contemplatieve karakter ook hier voorop staan. We bemerken ook hier het doeltreffende gebruik van stiltes om de spanning te verhogen, naast dat Pärt hier zijn muziek veel sterker laat stromen, regelmatig met een vrij sterke, imponerende en soms zelfs ondragelijke kracht. Iets waarin we de boodschap van de tekst krachtig terughoren. Tegen het einde faseert Pärt het langzaam uit.
Na het Händel deel, na de pauze, met naast dat Dixit Dominus het vijfde van de Concerto grossi, opus 6, klinkt als toegift, na een lang en welverdiend applaus, nog één keer de muziek van Pärt. ‘Vater Unser’ is een schitterend doordacht kleinood, waarin koor en ensemble op prachtige wijze samenklinken