Klangforum Wien – Zwarte gaten van de romantiek (Concert Recensie)

Muziekgebouw aan ’t IJ, Amsterdam – Donderdag 5 juni

Dirigente Katharina Wincor. Foto: Wincor

Alban Bergs ‘Wozzeck’, momenteel weer te beleven bij Opera Ballet Vlaanderen, zou ondenkbaar zijn zonder de invloed van zijn leermeester Arnold Schönberg en de radicale ommekeer die hij te weeg bracht met zijn twaalftoonstechniek. Berg was zijn leerling, net als Anton Webern, om die andere meest bekende maar weer eens te noemen. Van beiden, Schönberg en Webern klonk ook donderdagavond muziek in een concert gegeven door het vermaarde Klangforum Wien, onder leiding van Katharina Wincor in het Muziekgebouw aan ’t IJ. En de muziek van Enno Poppe en Beat Furrer, die tijdens die concert eveneens klonk, laat horen dat die invloed nog steeds niet is uitgewerkt.

‘De schok van het nieuwe’, wat ik ontleen aan de titel van een boek van kunstcriticus Robert Hughes, komt wellicht nog wel het best tot uiting in Schönbergs ‘Fünf Stücke für Orchester’, dat na de pauze klinkt. Hij schreef het net voor de introductie van de twaalftoonstechniek, in 1909. Ongekend wat hier gebeurt, zeker als je het plaatst in de tijd. Schönberg laat hier alles los wat in zijn tijd gebruikelijk was binnen de muziek. Hierin zit totaal geen lijn meer, geen structuur. Het is nog tonaal, maar daarmee is dan ook wel alles gezegd. Met name dat eerste Stück, ‘Vorgefühle (Sehr rasch)’ geeft ons het gevoel dat we zitting hebben genomen in een muzikale achtbaan, schietend langs melodische fragmenten. Zeker in vergelijking met dat eerste deel klinkt ‘Vergangenes (Mässige Viertel)’ vrij coherent, de romantiek echoënd. Het meest bekende deel van deze cyclus, ‘Farben (Mässige Viertel)’ was al even baanbrekend. Het werken met klanknevels, zo alom tegenwoordig in de hedendaagse muziek, vindt in dit deel een belangrijke voorloper. En zowel in het vierde, ‘Peripetie (Sehr rasch)’ als in het vijfde ‘Das obligate Recetativ (Bewegte Achtel)’ vinden we aansluitend diezelfde innovatieve wijze van werken terug: een grote diversiteit aan muzikale uitingen, lopend van melodieus romantisch tot bijna atonaal.

Arnold Schönberg, Erwin Stein en Anton Weben.

Opvallend is dat Schönberg verderop in zijn leven, hij woont dan al als balling in Californië, terugkeert naar de tonaliteit en zijn grote helden Johannes Brahms en Johann Sebastian Bach. Het zelden gespeelde ‘Variationen über ein Reziativ für Orgel, opus 40’, uit 1941, is daar een mooi voorbeeld van, hier te horen in een bewerking voor ensemble door Damiano Peretti. Tien variaties op een thema krijgen we hier, gevolgd door een cadens en een fuga, waarmee Schönberg aan Bach referereert. De zin voor vernieuwing zit er beslist nog wel in, maar veel minder dan in die eerder genoemde ‘Fünf Stücke für Orchester’. In datzelfde jaar 1909 schreef Webern zijn ‘Sechs Stücke für Orchester, opus 6’. Qua klankkleur lijkt de muziek van Webern hier meer op die van Gustav Mahler dan op die van Schönberg, met als meest pregnante verschil dat Webern opvallend weinig noten gebruikte om zijn punt te maken. Voor je goed en wel snapt wat hij aan het doen is, is het al weer voorbij. Tegelijkertijd weet hij als geen andere componist in die korte, fragmentarische muzikale uitingen een hele wereld op te roepen. Zoals middels die altvioolsolo in het derde deel, ‘zart bewegt’, of middels dat nauwelijks hoorbare slagwerk in het vierde deel ‘Langsam, Marcia funebre’. Het betreft hier een relatief lang deel dat ook nog eens eindigt in een dreigend onweer.

Het concert begon met ‘Salz’ van Poppe en eindigde met ‘Still’ van Furrer. Van beide stukken zou je kunnen zeggen, al klinken ze allebei totaal anders, dat je dit krijgt als je de lijn die Schönberg met die ‘Fünf Stücke für Orchester’ zou doortrekken. In ‘Salz’ klinkt zeker melodieus materiaal, het begint er zelfs mee, maar voor Poppe vormt dat zeker niet de hoofdzaak. Die ligt in de wijze waarop de componist zijn stuk heeft opgebouwd, als een eindeloze reeks golfbewegingen. Dat begint allemaal vrij ingetogen, maar neemt gaandeweg steeds heftigere vormen aan. Het levert een opvallende, vaak wat surrealistische klankwereld op. Op een bepaalde wijze zou je kunnen zeggen dat ‘Still’ van Furrer nog het best te linken is aan dat derde deel van die ‘Fünf Stücke’, dat ‘Farben’. Ook bij Furrer – en dat is iets dat voor zijn gehele oeuvre geldt –  speelt klankkleur een cruciale rol. Onorthodoxe wijzen van musiceren spelen daarbij een grote rol, iets wat we ook weer in dit ‘Still’ tegenkomen. De klanken van de instrumenten vormen samen een dicht en hecht klankweefsel, waarin de afzonderlijke bijdrages vaak vrijwel niet meer te herkennen zijn.