Nieuw Ensemble – Loevendie, De Vries, Roukens & Bulsink (Concert Recensie)

Muziekgebouw aan ’t IJ, Amsterdam – 12 mei 2016

IMG_0007%201408x940De relatie van een ensemble met een componist is er vaak één van wederzijdse verbondenheid én afhankelijkheid. Waar zouden beiden zijn zonder elkaar? Het is dan ook niet meer dan terecht dat het Nieuw Ensemble een avond wijdt aan Nederlandse componisten die belangrijk waren en zijn, want alle vier zijn gelukkig nog springlevend, voor de geschiedenis van dit ensemble. Twee van die componisten, Klaas de Vries en Theo Loevendie, speelden een belangrijke rol in de omwenteling die de klassieke muziek in de jaren ’60 doormaakte en waaruit tevens het Nieuw Ensemble ontstond (1980). Joey Roukens en Wilbert Bulsink, leerlingen van De Vries, respectievelijk Loevendie en beiden geboren in begin jaren ’80, laten een nieuw geluid horen dat echter vertrekt vanuit de traditie.

2411prempianist
Foto: Andreas Terlaak

Dat Joey Roukens als componist ook meer dan thuis is in de popmuziek is goed te horen in ‘Catching Proteus’ uit 2005. Bij Roukens betekent dat overigens niet dat hij popmuziek in een klassiek jasje brengt. De invloed van pop op Roukens’ werk is een stuk subtieler. De titel verwijst naar de Griekse zeegod Proteus die van gedaante kon veranderen en zo niet te vangen was. Welnu, dat is van het muzikaal materiaal evenzogoed te zeggen. Magisch en betoverend zijn goede omschrijvingen van hetgeen Roukens ons hier voorschotelt. Het klinkt vol vuur, sprankelend en tintelend en op andere momenten rustiek en verfijnd. Tot hij naar een daverende climax toewerkt, het ensemble stilvalt en louter de gitarist nog te horen is, verfijnd tokkelend. Wilbert Bulsink is een ander type componist. In de twee stukken die het ensemble hier uitvoert, ‘Prelude nr. 2’ uit 2003 en ‘Op/Weg…geblazen’ uit 2008 horen we Bulsink’s voorkeur voor afwijkende stemmingen en transparante, vederlichte klanken. ‘Prelude nr. 2’ is daarbij wel als sleutelwerk te zien. Bulsink schreef het stuk naar aanleiding van een workshop georganiseerd door het Nieuw Ensemble en zegt het volgende over wat dit stuk voor hem betekent: “Sindsdien fascineren stemmingen buiten de voor ons gebruikelijke getempereerde stemming me zeer. Prelude nr. 2 bevat veel klanken en technieken die ik nog steeds gebruik.” Het stuk bevat weliswaar een ritmische structuur maar die klinkt tegelijkertijd ongemakkelijk en tegendraads. Een bijzonder moment is het deel waarin we de snaarinstrumenten: viool, cello, mandoline en gitaar in alle klankkleuren pizzicato horen spelen. In ‘Op/Weg…geblazen’ staat Bulsink’s voorliefde voor afwijkende klanken op een andere manier centraal. Hij bespeelt hier de luchtpiano. Dit instrument, als onderdeel van een ander project van het Nieuw Ensemble gebouwd door twee middelbare scholieren, Naphur van Apeldoorn en Ali Quad Hadj, is een soort van panfluit met toetsen. Net als bij de panfluit wordt er lucht, afkomstig van een persluchtfles, over orgelpijpen geblazen. De luchtdruk wordt daarbij geregeld middels een voetpedaal. In het stuk vormt de aparte klank van de luchtpiano, wat schel en koud aandoend, het hart. Het ensemble voegt hier zijn bredere klankpalet aan toe en bedt het als het ware in, voegt het samen tot een transparant en ijl stuk.
Bekijk hier een uitvoering van ‘Op/Weg…geblazen’ in VPRO’s Vrije Geluiden (vanaf minuut 32).

0712culoevensteinOok van Theo Loevendie staan er twee stukken op het programma. Niet meer dan terecht want als Loevendie in 1980 niet de muziek had geschreven voor ‘Venus and Adonis’, een stuk van de Theaterunie, had het Nieuw Ensemble wellicht niet eens bestaan en in ieder geval niet in de huidige vorm. Loevendie koos een nogal ongebruikelijke samenstelling voor dit stuk: viool, klarinet, mandoline, gitaar en slagwerk. Na een vijftigtal(!) uitvoeringen door het gehele land hadden de musici de smaak te pakken en zo ontstond het Nieuw Ensemble, waarbij die vijf instrumenten nog steeds de kern vormen. Vanavond horen we allereerst ‘Bons voor improvisator en ensemble’, met een gastrol voor trombonist Wolter Wierbos. Het is lastig te geloven dat iedere uitvoering van dit stuk volstrekt anders kan klinken. Immers, niet alleen het instrument kan variëren, de partij die de improvisator speelt is ook nog eens volledig vrij. Hij of zij heeft alleen “de verwijzing in een toelichting bij de solopartij naar de melodische curven”, aldus Loevendie, die het hart van de partituur voor het ensemble vormen. Maar ook het ensemble heeft een zekere mate van vrijheid en kan op sommige momenten afwijken van de partituur. Dat het lastig te geloven is dat het hier niet om een volledig gecomponeerd stuk gaat, mag dan ook als compliment worden opgevat. Het Nieuw Ensemble en Wierbos klinken hier dusdanig aan elkaar gewaagd en de klankleur van Wierbos’ trombone –  wisselend met en zonder demper bespeeld wat dat aangename wah-wah effect geeft, past zo mooi bij de klank van het ensemble dat het lijkt of het zo kan en niet anders. Ook in ‘A Dramé’ zit die improvisatie. Loevendie staat erom bekend en zijn achtergrond in de jazz en geïmproviseerde muziek is juist wat zijn muziek zo bijzonder maakt. Hier is de solorol voor het slagwerk, hier Joost Lijbaaart die een extended drumstel bespeeld en zo weerwoord geeft aan het ensemble.

1280px-Klaas_de_Vries_(componist)‘Ghaf’ van Klaas de Vries is een combinatie van een ensemblestuk en een geluidsinstallatie. Het stuk is zittend te beluisteren maar biedt de luisteraar ook de mogelijkheid rond te lopen en het geluid van alle kanten te horen. Dat is aangenaam maar leidt ook af. Afijn, het hoort erbij. ‘Ghaf’ is Perzisch voor onbereikbare plek en wordt ook verbeeld door drie mannen op video die middels een enkele ladder (de Jacobsladder) de hemel proberen te bereiken om daar een koffer af te geven! In dit stuk is een belangrijke rol ingeruimd voor elektronica. Allereerst staan er twaalf luidsprekers in de ruimte opgesteld waardoor het suround effect optimaal bereikt wordt. Het gehele stuk klinkt regelmatig zeer transcendent en meditatief, met lang uitgesponnen klanklijnen. Verglijdend en weerkaatsend. Op vier momenten staat er een instrument centraal in een solorol: de hoorn, de hobo, de fluit en de basklarinet. In de eerste drie gevallen in combinatie met elektronica, het levert wonderlijke en welluidende momenten van contrast. Die elektronica speelt ook een rol in de rustige momenten, als een soort van intermezzo. Het stuk heeft tevens een bijzonder einde. De musici lopen één voor één weg, alsof ze hun werk voort gaan zetten elders in de ruimte. Maar nee, het stuk is klaar.