Andrea Vasi / Sebastiaan Kemner / James Oesi (Concert Recensie)

De Link, Tilburg – 1 november 2016

concert03bg1-resized-450x300Muziek is een levende kunstvorm en dat uit zich onder meer in het feit dat componisten zich laten inspireren door andere culturen. De drie musici die vanavond in De Link acte de présence geven, pianiste Andrea Vasi, trombonist Sebastiaan Kemner en bassist James Oesi geven dan ook ruimte aan westerse componisten die zich door Azië hebben laten inspireren. Dit alles na een nieuw stuk van de kersverse Componist des Vaderlands, Mayke Nas.

‘Digit #2′ heet dit stuk, voor twee pianisten, in de buitencategorie. Het stuk, dat wordt vertolkt door Vasi en Kemner, begint met woeste aanslagen op de piano waarbij de pianisten om beurten de toetsen aanslaan met hun gehele onderarm. Gaandeweg ontstaat een ritmisch patroon en worden de onderarmen, handen. Zo nu en dan afgewisseld met een klap op het eigen been, later door geklap in de handen. Dat gebeurt echter steeds vaker totdat aan het eind van het stuk de piano aanslagen nog maar sporadisch klinken en de twee, als in een kinderspelletje ritmisch aan het klappen zijn. Maar vergis u niet, dit gebeurt in alle ernst en levert een zeer ritmische en strakke compositie op die fantastisch vertolkt wordt. En heerlijk tegendraads, laat dat maar aan Nas over.

Claude Debussy kan zo’n beetje wel worden gezien als de eerste westerse componist die in de ban raakte van Aziatische klanken. Hij bezocht in 1889 in Parijs de wereldtentoonstelling en hoorde daar Javaanse gamelanmuziek. Dat fascineerde hem en hij trachtte in de jaren daarna deze specifieke klanken te vertalen in zijn eigen muziek. Het drietal speelt een eigen bewerking van de voor pianosolo geschreven prelude ‘La fille aux cheveux de lin’, een verrijking. Piano, trombone en bas vallen hier verrassend mooi samen in dit intieme stuk.

concert03bg2-resized-450x300In de decennia na Debussy zou de wereld kleiner worden, reizen werd eenvoudiger en de invloed van andere culturen op die van ons zou steeds vanzelfsprekender worden. Het is dan ook niet vreemd dat in onze tijd muziek steeds meer eclectisch geworden is. Zo liet Luciano Berio zich voor ‘Sequenza XIV’ voor cello uit 2002 inspireren door de zogenaamde Kandyan trommels uit Sri Lanka in het stuk dat hij schreef voor de eveneens uit Sri Lanka afkomstige Rohan de Saram. De Italiaanse componist en bassist Stefano Scodanibbio bewerkte het stuk, onder auspiciën van Berio voor contrabas, ‘Sequenza XIVb’. Berio is als geen ander in staat om met heel weinig noten, heel veel tot uitdrukking te brengen, zo blijkt ook hier weer. Fluisterzachte passages worden afgewisseld met extreme, ruwe momenten waarbij Oesi zijn bas tergt. De perfecte instrumentbeheersing van Oesi zorgt er hier voor dat het geheel uitstekend tot zijn recht komt. Ook Giancinto Scelsi liet zich inspireren door Azië en dan met name door de Oosterse filosofie. ‘Mantram’, dat eigenlijk voor contrabas is geschreven maar hier door Kemner op trombone ten gehore wordt gebracht is hier een mooi voorbeeld van. En ook al is het er oorspronkelijk niet voor gecomponeerd, de trombone leent zich perfect voor dit stuk. De glijdende, sonore klanken voeren ons luisteraars mee naar andere sferen. Dat beoogde eveneens John Cage in ‘Ryoanji’ dat geïnspireerd is door de gelijknamige zentuin in Kyoto, Japan. Cage bouwt als het ware een muzikale zentuin waarin op een bedding van simpel slagwerk, een koperen gong en een stenen bloempot – hier bespeeld door Vasi, de trombonist en de bassist klagelijke, vervreemdende klanken produceren. Het klinkt nog het meest als een serie monologen en dialogen.

Ook in ‘Anathema’ van Peter Schat, het klassieke stuk uit 1969 voor piano solo zit de invloed van Azië. En wel in de later toegevoegde twee bladzijden die Schat componeerde naar aanleiding van de dood van Ho Chi Min. Het is mooi dat Vasi deze klassieker hier weer eens speelt. Het blijft een bijzonder stuk en niet zozeer vanwege die laatste twee bladzijden, maar vooral vanwege het oorspronkelijke stuk waarin Schat op geheel andere wijze zijn eclecticisme toont. De gehele muziekgeschiedenis lijkt in ‘Anathema’ voorbij te komen, voorbeeldig verwerkt tot een coherent stuk. En dan hebben we nog het korte ‘Third Piece’ van Martijn Padding waarvoor, hoe prozaïsch, de Indiase markt met al zijn geluiden Padding tot inspiratie diende. Kemner brengt het stuk met een wow-wow demper op zijn trombone wat het mogelijk maakt, de naam zegt het reeds, om speelse klanken te brengen.