Gaudeamus Muziekweek 2021 – Deel 1

TivoliVredenburg, Utrecht – 9 september 2021

Koen Kaptijn en Joey Marijs van Asko|Schönberg. Foto: Gaudeamus

Juist tijdens het vijfenzeventigjarig jubileum van het belangrijkste Nederlandse festival op het terrein van de hedendaagse gecomponeerde muziek: het Gaudeamus Festival sloeg het noodlot toe. De editie van 2020 ging door maar in sterk afgeslankte vorm en vooral middels streaming. Verre van ideaal. Dit jaar is het gelukkig weer nagenoeg als vanouds, op het tonen van vaccinatie of testresultaten en legitimatie na, maar dat beschouwen we dan maar als klein ongemak. Voor mij begon het festival gisterenavond (officieel startte het woensdagavond) met de wereldpremière van het voor het Asko|Schönberg geschreven ‘The Ligth of Lesser Days’ van Oscar Bettison. “An Opera Installation” zoals hij het zelf noemt. Verder een nieuw stuk van een ander jurylid, Saed Haddad en stukken van twee van de vier genomineerde componisten, Gen Tanaka en Annika Socolofsky tijdens het late night concert.

De zeventien musici van Asko|Schönberg zitten in een kring rond een hellend podium, met de rug naar ons toe, dirigent Clark Rundell in hun midden. Voor hen de beide zangeressen de sopraan Katrien Baerts, die zo pas nog schitterde in Olga Neuwirths ‘Bählamms Fest’ tijdens de Ruhrtriennale en mezzosopraan Barbara Kozelj. Kortom een cast die verwachtingen wekt, verwachtingen die tijdens dit prachtige stuk overigens volledig worden ingelost. Bettison is geen onbekende voor het Nederlandse muziekleven. De Amerikaanse componist studeerde ooit bij de eerder dit jaar overleden Louis Andriessen en voelt zich hier meer dan thuis. De invloed van Andriessen op zijn muziek is overigens onmiskenbaar. De aandacht voor ritmiek die Andriessen zo beroemd maakte vinden we ook bij Bettison al geeft die er wel een geheel eigen draai aan. Maar als er één ding is dat dit stuk tekent dan is het wel de duidelijke, strakke structuur, met voor ieder van de negen scènes een eigen klankkleur.

Oscar Bettison. Foto: Kyle Dorosz

Bettison schreef het libretto zelf, waarbij hij inspiratie haalde uit de lockdown, het eenzame leven in de sanatoria in de 19e eeuw en in de werken van twee wetenschappers: Willson Bentley en Abraham Gottlob Werner. Die laatste ontwierp rond 1800 een methode om systematisch kleuren te definiëren. Het boek dat hij daarover schreef dient als belangrijke basis voor deze opera. Alhoewel een echte opera is dit niet, zoals Bettison zelf ook al aangeeft. Handeling zit er nagenoeg niet in en de teksten die deels gesproken, deels gezongen worden zijn eerder gedichten dan dialogen. Dat boventiteling ontbreekt is dan ook totaal geen gemis. De kracht ligt in de zang en dan vooral in de klank van de zang in combinatie met die van het ensemble. Boeiende, vrijwel altijd repetitieve klanken. Prachtige strijkersglissandi, versterkt met enkele blazers, subtiele wolken van de strijkers in combinatie met de twee percussionisten, mooie dialogen tussen piano en marimba, een enkele heftige uitbarsting en heel opvallend, op meerdere momenten doorbreekt de percussie het totaalbeeld. Het meest treffende voorbeeld is wel scène 8. Muziek en zang vormt een onlosmakelijke eenheid, terwijl de twee percussionisten hier, voor de verandering niet aan weerskanten van de halve cirkel maar naast elkaar rechts vooraan op het podium, in de weer zijn met een uitgebreide collectie gereedschap. Of ze in een werkplaats staan zo zijn ze aan het timmeren, vijlen en schuren. Het vormt een welkome afwisseling.

Annika Socolofsky. Foto: website componist

Het Asko|Schönberg mag ook het late night concert verzorgen. Socolofsky verrast met het voor viool en stem geschreven ‘Who Am I to Say?’ waarin ze op speelse wijze klassiek met folk vermengt en tegelijkertijd de positie van vrouwen als ondergeschikt aan de kaak stelt. Onder andere door Kozeij regelmatig aan de viool van Joseph Puglia te laten plukken. De eerste keer denk je: “Wat doet ze nu?”, maar aangezien Puglia geen vin verroert… Een mooie manier om de gangbare rolverdeling (want nu ik erbij nadenk heb ik bijvoorbeeld nog nooit een tenor gezien met een vrouwelijke pianiste) ter discussie te stellen. Maar belangrijker nog, dit is ook gewoon een heel goed stuk waarin viool en stem een prachtige, zeer dynamische relatie aangaan. Dynamisch is ook zeker ‘Vamachara’ van Tanaka. De basis van het stuk ademt de laat romantiek, maar Tanaka geeft zijn klankwereld dusdanig vorm dat we dit volmondig hedendaags kunnen noemen. Halverwege het stuk ontwikkelt het ensemble een dynamiek die dit stuk eigenlijk ongeschikt voor de Herz zaal maakt, met onheilspellende kenmerken. Haddad schreef een soort van miniconcert voor mondharmonica, een instrument dat eigenlijk niet wordt gebruikt in de klassieke muziek. Waarom eigenlijk niet? Het blijkt namelijk een prima combinatie. Hermine Deurloo brengt het gloedvol al lijkt het ook voor haar allemaal wat onwennig. Het meest bijzondere aan dit stuk vind ik de wijze waarop Haddad hier weet te schakelen tussen bijzonder ingetogen klanken, waar de mondharmonica zich prima voor leent en felle dynamiek. Van o naar 100 in luttele seconden.