Johan Inger – Tempus Fugit / Jan Martens – Futur Proche (Concert Recensie)

Opera Ballet Vlaanderen, Antwerpen – 25 september 2022

Foto’s uit ‘Futur Proche’, gemaakt tijdens de première tijdens het Festival d’Avignon deze zomer. Foto’s: Filip Van Roe.

Het is lang geleden dat ik hedendaagse dans zag, een mens kan nu eenmaal niet overal bij zijn. Maar ja, toen kwam de uitnodiging van Opera Ballet Vlaanderen voor het nieuwe ballet van Jan Martens, ‘Futur Proche’, op hedendaagse muziek voor klavecimbel, gespeeld door Goska Isphording. En zeg dan nog maar eens “nee”. En dus toog ik gisterenmiddag naar De Singel voor dit ballet, dat werd opgevoerd samen met ‘Tempus Fugit’ van Johan Inger.

Totaal niet thuis in hedendaags ballet ken ik beide choreografen niet, nog dit balletgezelschap. Bij mij ligt de focus altijd op de eerste activiteit van dit gezelschap, opera. Maar dit smaakt zonder meer naar meer. Iets dat zeker ook ligt aan de hoge kwaliteit van de dansers, ik had ook eigenlijk niet anders verwacht, die zich letterlijk in alle bochten wringen om ons te behagen. Dat lukt vooral goed in dat ‘Tempus Fugit’ waar de voorstelling mee opent. Ingers blik op liefde, relaties en herinneringen daaraan bevalt mij prima. Drie prachtige duetten, waarin intimiteit en kwetsbaarheid voorop staan, slepen de kijker mee. De muziek is van de heer J.S. Bach deels in een bewerking van Ferruccio Busoni en van de pianiste en componiste Albina Skvirskaya, die het hier ook zelf mag uitvoeren. ‘After Marcello’ heet het stuk, een bewerking van het ‘Adagio’ uit het ‘Concert voor hobo, strijkers en continuo in d’ van Alessandro Marcello.

Na de pauze is ‘Futur Proche’ aan de beurt. Het derde ballet dat Martens schreef op muziek voor klavecimbel. En zo leert het prachtige programmaboek ons, dat is geen toeval. Martens verdiepte zich de afgelopen jaren uitgebreid in de uitvoeringspraktijk van Elisabeth Chojnacka, met afstand de meest beroemde vertolker van eigentijdse klavecimbelmuziek, waar vele belangrijke componisten werk voor hebben geschreven. Zo kwam hij ook bij Isphording, een leerling van Chojnaka en bij de zes stukken van evenzo veel componisten die hij voor zijn nieuwe ballet koos. Ik begrijp het wel, klavecimbelmuziek past perfect bij de stijl van Martens. Met zijn fascinatie voor mime, iets dat hij oppikte tijdens zijn studie in Nederland heeft zijn dans een wat mechanisch karakter, iets wat je ook kenmerkend voor de klavecimbel zou kunnen noemen, een instrument immers met vrijwel geen vibrato. Vooral in het eerste deel van het ballet, op ‘Kantate für Cembalo’ van Pēteris Vasks valt dit op. Een lange bank op het podium vormt het decor, met daarop Isphording achter het klavecimbel en aan weerszijden alle dansers, staand en zittend. Eén voor één voeren ze mime-achtige bewegingen uit, waarin dat mechanische prachtig tot uiting komt.

Het past ook bij het verhaal achter dit ballet en dat vervangen zit in de titel. ‘Futur Proche’ is Frans voor een werkwoordsvorm die wij kennen als ‘onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd’, concreet: “Het gaat regenen”. Zo goed als zeker, maar het moet nog gaan gebeuren. Als het goed is, zet ons dat echter wel aan tot actie. Martens past dit toe op de problemen van onze tijd en dan in eerste instantie op klimaatverandering. Dat zou ons tot actie moeten brengen, iets dat in de praktijk echter toch sterk tegenvalt.

In zijn ballet probeert hij dit weer te geven. Soms wordt me dat ook goed duidelijk, bijvoorbeeld in het tweede deel, op muziek van Janco Verduins ‘hout karton papier en verf’, voor klavecimbel en soundtrack. De zeer ritmisch klinkende muziek bracht Martens tot enerzijds mooi ensemble spel en anderzijds tot verfrissende hectiek. Zoals wij het als mensen soms eens zijn over wat er moet gebeuren, maar op andere momenten ook totaal niet. Op andere momenten vind ik het een stuk lastiger. Zo vind ik het derde deel, dat Martens baseerde op ‘Espressivo pour clavecine bande’ van Graciane Finzi een stuk lastiger te interpreteren. Vijf dansers, die met bijzonder kunstige bewegingen elkaar in de weg zitten voor een camera, wij zien de beelden levensgroot. Moet ik denken aan de invloed van social media en apps als Instagram? Het is in ieder geval een associatie die ik erbij heb. In het vierde deel ‘Fingerprints for Harpsichord’ van Anna S. Þorvaldsdóttir en ‘Etude für Cembalo’ van Erkki Salmenhaara komt het groepsgedrag weer terug. Nu gefilmd van bovenaf, wat een bijzonder effect geeft, leuk is hier ook dat we Isphording aan het werk kunnen zien. Tijdens ‘Yuomec’ van Aleksandra Gryka verbouwen de dansers het podium en vullen een grote ton met emmers water. Tot slot kleden ze zich uit tot op hun ondergoed om aansluitend in kleine groepjes plaats te nemen in die ton, het geklots vormt hier de muziek. Wat volgt is een soort van ritueel waarvan onderdompeling deel uitmaakt. Tot slot nemen de dansers positie in op het podium en volgt een wel erg langdradige scène waarin de dansers als tableaux vivants worden uitgelicht. Tot drie keer toe beweegt de schijnwerper over het podium, de clavecimbel is al lang verstomd. Wat Martens hier mee wil zeggen, is mij een volstrekt raadsel.