Dmitri Sjostakovitsj – Nos (Concert Recensie)

De Munt, Brussel – 25 juni 2023

Kovalyov (Scott Hendricks) in hemd heeft zijn neus ontmoet (Nicky Spence voor het kruis). Foto’s: Bernd Uhlig.

Een foto in het programmaboek van Dmitri Sjostakovitsj’ opera ‘Nos’, in het Nederlands beter bekend als ‘De Neus’ geeft prachtig de essentie van dit verhaal weer: een standbeeld van Stalin, gemaakt door Merkurov, in het Muzeon Park of Arts in Moskou. Helemaal intact, op de neus na. Het is wat Kovalyov, in dit verhaal van Nikolaj Gogol, dat Sjostakovitsj koos voor het libretto, op een kwade dag overkomt, hij is zijn neus kwijt. Ruim een eeuw na de première brengt De Munt, in samenwerking met The Royal Danish Theatre, het nog altijd actuele stuk weer op de planken.

Je neus kwijt raken is immers nogal wat, Kovalyov zegt zelf dat hij liever een arm of een been had gemist dan zijn neus, zijn identiteit. Want daar draait het in dit verhaal, of moeten we zeggen droom (in het Russisch ‘son’ en dus tegengesteld aan ‘nos’) allemaal om. Want de beste man raakt die neus niet alleen kwijt, hij wordt ook een geduchte concurrent, die het in de korte tijd zonder zijn eigenaar verder weet te schoppen in de pikorde dan Kovalyov zelf. Gelukkig wordt die neus uiteindelijk door de politie gearresteerd en bij Kovalyov terugbezorgd. Dolblij is hij, maar al snel blijkt hij van de regen in de drup te zijn beland: de neus blijft niet plakken. Tot deze op enig moment weer gewoon blijkt te zitten waar hij hoort te zitten. Eind goed, al goed.

De neus bij zijn arrestatie, al danig gekrompen

Gogol schreef duidelijk een satire en Sjostakovitsj componeerde er één. Een satire op de standenmaatschappij in het oude Rusland, waar afkomst en positie alles, maar dan ook echt alles bepaalde. Regisseur Àlex Ollé trekt de lijn door naar onze tijd. Heel veel is er sindsdien niet verandert. Weliswaar geloven wij nu in de meritocratie, waarin iedereen die hard werkt succes kan hebben, maar dat is aan de lieden die Ollé hier over het podium laat bewegen, de opvallend veelzijdige leden van het koor, toch echt voorbij gegaan. Het is vooral een verzameling individuen die we hier treffen, die vooral bezig zijn met overleven en waarbij er weinig ruimte overblijft voor de ander. Cynisch? Ja, op een bepaalde wijze is Ollé dat wellicht, in ieder geval getuigt wat hij ons hier voorschotelt niet van veel optimisme. Overigens geldt dat ook voor Sjostakovitsj.

Kovalyov (rechts) heeft zijn neus weer terug.

Dit is qua zang een bijzondere opera, met naast één echte hoofdrol, die van Kovalyov, sterk vertolkt door Scott Hendricks, heel veel kleine rollen. Bijzonder ook omdat de componist hier een grote mate van diversiteit laat horen, van uitgesproken lyrisch tot, zeker voor die tijd, zeer experimenteel. Maar dit is vooral een bijzondere opera vanwege de muziek. Een ware uitdaging voor het Symfonieorkest van de Munt, hier onder leiding van Gergely Madaras. Dat Sjostakovitsj pas eenentwintig was toen hij dit meesterwerk schreef, is bijna niet voor te stellen. Muzikaal horen we invloeden van Alban Bergs ‘Wozzeck’ dat een jaar eerder in Moskou in première was gegaan en van Igor Stravinsky. Met name de stevige ritmiek, elf slagwerkers zitten in de orkestbak, is hierop terug te voeren. Bijzonder is ook het gebruik van volksmuziek in de opera, inclusief de inzet van vier dobra’s en twee balalaika’s, beiden in de Russische volksmuziek veel gebruikte snaarinstrumenten. Madaras leidt het orkest met grote souplesse door deze bijzonder complexe partituur, met die grote verscheidenheid aan muzikale stijlen die Sjostakovitsj hier ontvouwt, op zoek naar een nieuwe stijl van componeren, rechtdoend aan de nieuwe Sovjetmens. Enige jaren later zou Stalin, ja die zonder neus, al die experimenten een halt toe roepen. ‘Nos’ verdween van de planken, een verbanning die tot 1974 zou duren. Sjostakovitsj kon het nog net meemaken, een jaar later was hij dood.