Radio Filharmonisch Orkest – Ligeti Centraal (Concert Recensie)

Concertgebouw (NTR Zaterdagmatinee), Amsterdam – 16 december 2023

György Ligeti

I Solisti herdacht onlangs in De Singel het honderdste geboortejaar van de componist Karel Goeyvaerts, terwijl het Radio Filharmonisch Orkest, onder leiding van Elena Schwarz gisteren stilstond bij eenzelfde verjaardag van György Ligeti, een andere icoon uit de vorige eeuw. En ook dit concert geeft ruim baan aan twee componisten die door hem sterk zijn beïnvloed: Rozalie Hirs en Enno Poppe en aan een componist wiens werk Ligeti op zijn beurt weer wist te waarderen, de vrij onbekend gebleven Deense componist Rued Langgaard. De eveneens Deense componist Hans Abrahamsen, die overigens ook bij Ligeti studeerde, bewerkte drie van de tien ‘Gitanjali-hymnen’, die Langgaard schreef voor piano solo, voor orkest. Veel premières dit concert. ‘bron’ van Hirs beleeft zijn wereldpremière en zowel die ‘Drie stukken uit Gitanjali-hymnen’ als Poppe’s ‘Hirn’ waren niet eerder in Nederland te horen.

Dat geldt natuurlijk niet voor ‘Atmosphères’ en het vioolconcert van Ligeti, allebei sleutelstukken uit zijn oeuvre. Dat ‘Atmosphères’ uit 1961 maakte bij de Wereldpremière tijdens de Musiktage in Donaueschingen diepe indruk en dat is zeker niet verwonderlijk. Hier laat Ligeti horen hoe muziek klinkt als je het onderzoek naar louter klank tot het extreme doorvoert. Zoals Michel Khalifa het in het programmaboekje uitdrukt “slaagde [Ligeti] erin de textuur, ofwel de ‘dikte’ van de klank definitief te vestigen als relevante muzikale parameter”. We kunnen best stellen dat zonder Ligeti bands als Sunn O))) heel andere muziek gemaakt hadden, die loodzware drones, het is bijna ondenkbaar zonder het pionierswerk van deze componist. Al zit er in het werk van Ligeti wel veel meer nuance. Opvallend is de bezetting van dit stuk: slagwerk en toetsen ontbreken en de ene piano die er staat, zonder klep, wordt door twee man bedient, die strijken met een soort bordenwissers over de snaren. Verder zijn alle instrumenten, lees: strijkers en blazers, in staat om microtonen te creëren, de bouwstenen van deze boeiende compositie. Het is boeiend om te horen dat het vioolconcert, gecomponeerd tussen 1989 en 1992, wat dat betreft veel minder revolutionair is. We vinden die klankwereld waar Ligeti beroemd mee werd zeker terug, bijvoorbeeld in dat prachtige derde deel, ‘Intermezzo. Presto fluido’, waarin het orkest naar een daverende climax toewerkt, maar we horen hier ook prachtige, vaak wat weemoedige melodieën, iets waarvan in ‘Atmosphères’ absoluut geen sprake is. Bijzonder in dit opzicht is bijvoorbeeld het tweede deel, ‘Aria, Hoquetus, Choral, Andante con moto’. Carolin Widmann, de solist van vanmiddag, geeft prachtig gestalte aan die solo in ‘Aria’, pure weemoed, met grote intensiteit gespeeld. Een mooi deel waarin ook nog een andere bijzonderheid in dit concert aan bod komt: de twee schuiffluiten, bespeeld door twee slagwerkers en de vier ocarina’s (eivormige fluiten), bespeeld door vier houtblazers. Met name de klank van dit laatste instrument, vrij hoog en scherp, vormt een belangrijk bestanddeel van het klankbeeld. Een truc die Ligeti ook in het vierde deel toepast. Verder moet die verontrustende, ongenaakbare solo aan het eind van het concert worden genoemd, ‘Agitato molto’, Widmann vertolkt hem met veel zeggingskracht en passie.

Rued Langgaard

Hirs, zo leert ‘bron’ ons, is sterk beïnvloed door de klankwereld van Ligeti. Ook zij kiest hier voor pure klank, strijkers en blazers wisselen elkaar af in microtonale klankgolven. Opvallend aan Hirs in vergelijking met Ligeti is dat er hier veel meer sprake is van structuur, al komen we verderop ook wat meer dynamische klankerupties tegen, het merendeel van de tijd bevinden we ons echter in een aangenaam vloeiende stroom. Dat is anders dan in ‘Hirn’ van Poppe. Ook dit stuk kent een duidelijke structuur, maar zijn klankwereld is hier moeilijk aangenaam te noemen. De blazers, louter blazers en slagwerk hier, creëren sterk dynamische, resonerende klankgolven die als het ware door het slagwerk worden afgebakend, slagwerk dat gaandeweg een steeds grotere rol gaat spelen. Die golven zijn aanvankelijk sterk verdicht maar vertonen naar het midden van het stuk toe steeds vaker gaten, tot het geheel, na een vrij introverte frase, met een klanknevel van vrij hoge klanken, weer de andere kant op begint te bewegen naar een climax met een nu nog grotere rol voor het slagwerk.

Ligeti kreeg in 1968 de partituur van Langgard’s ‘Sfærernes Musik’ onder ogen, waarna hij zei: “Heren, ik moet u meedelen dat ik een epigoon van Langgaard ben.” En inderdaad, ook in deze door Abrahamsen bewerkte drie ‘Gitanjali-hymnen’, uit 1952, vinden we elementen die we ook bij Ligeti horen. Bijvoorbeeld in die stromende klanken die ‘Tavshedens Hav’ vormen, of in die speelse blazerspatronen in ‘Regnfulde Blade’, wat zoveel betekent als ‘Bladeren in de regen’, een titel die hier opmerkelijk goed past.