Concertgebouw, Amsterdam – 1 mei 2025

Ik schrijf dit stuk op Bevrijdingsdag. Tachtig jaar geleden kwam de Tweede Wereldoorlog formeel ten einde en sindsdien kennen we in een groot deel van Europa vrede, al staat dat inmiddels meer dan ooit in die tachtig jaar op de tocht. Het kan niet anders of het Koninklijk Concertgebouworkest heeft daar vorige week met een serie van drie concerten aan gedacht. Gastdirigent Paavo Järvi kan zich nog goed herinneren hoe het was om onder een dictatuur op te groeien, hij komt uit Estland, net als componiste Ester Mägi, die toen ze in 2021 overleed net geen honderd was. Järvi en Mägi komen uit Estland, Aram Chtatsjatoerjan kwam uit wat nu onafhankelijk Armenië was, maar toen, net als Estland, onderdeel was van de Sovjet Unie. Igor Stravinsky ontsprong de dans. Hij trok nog voor het communisme in Rusland zijn intrede deed naar Parijs en bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog naar de VS. Die laatste verhuizing was overigens geenszins vrijwillig, de Nazi’s vonden zijn muziek entarted.
Mägi en Chatsjatoerjan hadden het meeste last van Stalin, die met harde hand de kunsten zijn kant op probeerde te duwen, lees: het bezingen van de grootsheid van het Sovjet Rijk, voor een componist nu niet bepaald een uitdaging. Mägi bleef vooral onder de radar, vandaar dat ze bij ons ook niet echt bekend is, ‘Vesper’ is eerlijk gezegd het eerste stuk wat ik van haar hoor, maar betekent een alleszins boeiende kennismaking. De titel klinkt religieus, het verwijst naar de protestantse avonddienst, maar dit stuk is daar niet voor bedoeld. Sereen klinkt het echter zeker, voor contemplatie is er alle ruimte en dat deze componiste de sfeer van de Sint-Janskerk in de hoofdstad Tallinn in gedachten had, verbaast ons niets. Mägi’s muzikale taal wortelt in de late romantiek, bezit sterke elementen uit de Estse volksmuziek en moet niets hebben van alle nieuwlichterij van de afgelopen eeuw, één van de redenen waarom ze onder de radar kon blijven. Het maakt dit vrij korte stuk echter niet minder interessant, daarvoor staat Mägi’s klankwereld garant. De lezing van Järvi, die als geen ander natuurlijk haar wereld kent, helpt daar zeker bij. Met veel inlevingsvermogen leidt hij het orkest door deze prachtige muziek. Het verschil met het pianoconcert in Des gr.t., opus 38 van Chatsjatoerjan is groot. Zo ingetogen en contemplatief als dit ‘Vesper’ klinkt, zo buitenissig is dit pianoconcert, waar sterpianist Jean-Yves Thibaudet zich overigens geenszins door laat imponeren. Direct al in dat ‘Allegro maestoso’ zet het orkest krachtig in, gevolgd door een duidelijk op de Armeense volksmuziek geënte melodie van de pianist. Meeslepend en overweldigend klinkt het pianospel hier vanaf de eerste noot in een serie ritmische melodieën waarbij stilzetten een hele opgave is. En hoe overdonderend soms ook, er blijft altijd ook ruimte voor meer stemmige momenten, zoals aan het het einde van dat eerste deel en tijdens het tweede deel, ‘Andante con anima’. Een prachtig ingetogen pianomelodie klinkt hier, met veel overtuigingskracht door Thibaudet gespeeld. Bijzonder in dit deel is de inzet van de flexatone, een stuk percussie waarmee de klank van een Armeens volksinstrument wordt opgeroepen en dat wel wat wegheeft van een zingende zaag. Het verleent het geheel iets surrealistisch. Het laatste deel ‘Allegro brillante’ is dan weer uiterst expressief en verlangt een grote mate van virtuositeit van de pianist, het is Thibaudet zonder meer toevertrouwd.

Een belangrijk moment in de muzikale ontwikkeling van Stravinsky was zijn ontmoeting in 1909 met de artistiek leider van het Ballet Russes, Sergej Diaghilev. In 1910 ging ‘de vuurvogel’ in première, een jaar later volgde ‘Petroesjka’, dat ook vanavond klinkt. Het stuk gaat over de avonturen van de pop Petroesjka en speelt zich af op de markt van Sint-Petersburg in 1830. Het kindersprookje biedt Stravinksy alle ruimte om muzikaal flink uit te pakken, zijn muziek te vermengen met volksmuziek, iets dat hij gemeen had met de twee andere componisten van vanavond, maar ook om nieuwe paden te bewandelen en voor die tijd ongehoorde dingen uit te proberen. En dat is wel iets wat Stravinsky onderscheidde van Mägi en Chatsjatoerjan: Stravinsky was, zeker in die tijd een opvallende vernieuwer. Zijn ‘Le Sacre du Printemps’ zou in 1913 niet voor niets voor nogal wat reuring zorgen. Een mooi dynamisch begin, we zijn op de Jaarmarkt en dan een Carnavalsachtige melodie die aangeeft in welke tijd van het jaar we ons bevinden. Het is feest, onmiskenbaar. Petroesjka is verliefd op de Ballerina, zij op de Moor. Dus komt na deze vrolijkheid de droefenis. Petroesjka alleen op zijn kamer. Loodzware klanken produceert het orkest hier, iedere vrolijkheid van het eerste deel is volledig verdwenen. We horen de fluit het allemaal verklanken. Het is ook hier dat de pianist zijn intrede doet, Thibaudet bedankt hier voor de eer, Jeroen Bal vervult deze rol, die Petroesjka verklankt. De Ballerina komt op bezoek, maar Petroesjka is ontroostbaar. En mooi die wals verderop tijdens het derde tableau, de ontmoeting tussen de Moor en de Ballerina verklankend. In het vierde tableau ontvouwt zich de dramatische ontknoping: de Moor is het zat en vermoordt Petroesjka. Daar zijn de kijkers op de markt het echter niet mee eens, ze bedreigen de poppenspeler die zich verdedigd door te zeggen dat het maar een poppenspel is. Tot de geest van Petroesjka verschijnt boven zijn kraam… Een wonderlijk sprookje, waarin zoals gezegd Stravinksy zijn compositorische kwaliteiten optimaal kwijt kon.