Leoš Janáček – Jenůfa (Concert Recensie)

Nationale Opera, Amsterdam  – 11 oktober 2018

Foto’s: Ruth Waltz

Kan dit nog beter? Waarschijnlijk niet. Dat is de enige conclusie die mogelijk is na het zien van ‘Jenůfa’, de eerste opera van Leoš Janáček, in de regie van Katie Mitchell, op dit moment te beleven bij de Nationale Opera. En beleven, ervaren is hier het enige goede woord. Het Nederlands Philharmonisch Orkest en het koor van de Nationale Opera, zetten hier onder leiding van Tomáš Netopil, samen met een keur aan uitmuntende solisten de meest gloedvolle Jenůfa neer die je je kunt wensen!

‘Jenůfa’ kwam Janáček allerminst aanwaaien. Hij begon met de opera in 1894 em wist hem pas negen jaar later, in 1903 te voltooien. Qua uitvoering liep het al niet veel beter. De componist wilde de opera graag bij een operahuis van naam in première laten gaan. Praag lag dus voor de hand, de directeur van de opera en zelf eveneens componist Karel Kovařovic wilde er echter niet aan en bracht het stuk pas in 1916, voorzien van een heleboel verbeteringen – in de ogen van Kovařovic – op de planken. De opera van Brno durfde het wel aan, de première vond hier dan ook in 1904 plaats, maar veel wijzer werd Janáček daar niet van, aangezien Brno in de muzikale wereld van die tijd niet echt meetelde. Nadeel van Kovařovic’ ijver was verder dat zijn coupures de opera behoorlijk schaadden en dat het duurde tot in de jaren ’80 van de vorige eeuw voor Charles Mackerras, Janáčeks meesterwerk in ere herstelde. Eén belangrijke reden voor de lange tijd die Janáček nodig had, lag in het feit dat in diezelfde tijd zijn dochtertje Olga ernstig ziek werd en uiteindelijk ook kwam te overlijden. Een gegeven dat we in de opera ook duidelijk tegenkomen. Bijvoorbeeld in de hartverscheurende monoloog van Jenůfa in de tweede akte, waarin we duidelijk Janáčeks eigen gevoelens terughoren.

Laca (Pavel Cernoch), Jenůfa (Annette Dasch) en de kosteres (Evelyn Herlitzius)

De opera ‘Jenůfa’ moet begrepen worden binnen de sociale en maatschappelijke conventies van het Moravische platteland aan het eind van de negentiende eeuw. Janáček kwam daar zelf vandaan en kende deze wereld dus als geen ander. Jenůfa is een jonge vrouw die tegen de verkeerde man aanloopt en daar zwanger van wordt, terwijl ze nog niet met hem getrouwd is. Ze wil dan ook snel met hem trouwen om deze ‘misstap’ niet te doen uitkomen. Dat lukt niet en dus rest er maar één ding: haar moeder verbergt haar de nodige tijd en vertelt iedereen in het dorp dat haar dochter in Wenen zit. Dit alles in de hoop dat de minnaar, Števa geheten, zich bedenkt en alsnog moeder en zoon zal erkennen. Die heeft daar echter in het geheel geen zin in. De kosteres en pleegmoeder van Jenůfa ziet nu nog maar één mogelijkheid en dat is het kind doden, zodat haar dochter nog een toekomst heeft. Maar er is nog een belangrijke figuur, Laca, een halfbroer van Števa. Hij is stapelverliefd op Jenůfa en doet alle moeite om bij haar in de smaak te vallen. Aanvankelijk natuurlijk tevergeefs, zij ziet alleen maar de nietsnut Števa. Het brengt hem tot wanhoop, zelfs zodanig dat hij aan het eind van het eerste bedrijf haar gezicht beschadigt met een mes. Zijn doel is daarbij duidelijk: Števa zal haar niet meer willen omdat haar schoonheid is geschonden. Hij blijkt gelijk te krijgen. En na de dood van haar kind, de kosteres maakt Jenůfa wijs dat het kind onverwachts is gestorven, kiest ze ervoor om met Laca te trouwen. Deels uit genegenheid en deels omdat ze ervan uit gaat dat niemand anders haar nog wil. Dan wordt tijdens de bruiloft een dood kind uit het water gehaald, het is beginnen te dooien, Jenůfa’s zoontje. Dat dreigt Jenůfa noodlottig te worden, zij wordt aangezien als de moordenares en dwingt de kosteres tot het bekennen van haar schuld. Als die laatste is meegenomen en alle gasten zijn vertrokken, blijven Jenůfa en Laca over. Jenůfa gaat ervan uit dat Laca, nu hij alles weet het ook wel op zal geven, wat niet gebeurt. De liefde tussen de twee blijkt hechter dan ze zelf dachten.

Het geniale van deze opera zit hem erin hoe Janáček dit verhaal vorm geeft in zijn opera. Allereerst is daar natuurlijk de muziek. Zoals gezegd kwam Janáček zelf uit Moravië en hij maakt dan ook dankbaar gebruik van de volksmuziek die hij kende. Op sommige momenten heel uitgesproken – bijvoorbeeld in het eerste bedrijf tijdens het feest dat spontaan ontstaat omdat Števa niet in militaire dienst hoeft – en op andere momenten wat meer versluierd. Daarbij is de muziek van Janáček uitermate ritmisch en melodisch, maar wel op een heel complexe manier, met schrikbarend veel, vaak zeer abrupte overgangen. Daarnaast is die muziek zeer kleurrijk, beeldend, uitermate meeslepend en zeer doeltreffend. Middels de muziek verklankt hij de emoties zonder, en dat is knap gezien dit verhaal, sentimenteel te worden. Een klanktaal die bij dirigent Netopil in meer dan goede handen is. Het zal meespelen dat hij zelf ook uit Moravië komt, maar hier moet meer aan de hand zijn. Het orkest is in ieder geval in topconditie en geeft evengoed briljant vorm aan de feestelijke scènes als aan de zeer intieme, overweldigende scènes, als de hierboven genoemde slotscène. Kenmerkend voor Janáček is ook dat de zang zeer dichtbij de spreektaal staat. Niet door gebruik te maken van Sprechgesang zoals Arnold Schönberg dat in dezelfde tijd deed, maar door de klankkleuren te imiteren, iets waar Janáček een heuse studie van maakte. Het tweede bedrijf bevat daarvan een aantal mooie voorbeelden.

De solisten bewegen zich tussen goed plus en meer dan je je kunt wensen. Evelyn Herlitzius als de kosteres spant de kroon. Zelden iemand zo haar hele ziel en zaligheid in een rol horen leggen. Ze zingt de kosteres niet, ze is het. De wanhoop, de twijfel, het gevoel van schuld aan het eind. De rillingen lopen je over de rug. Magnifiek. Uitstekend gecast is ook zeker Annette Dasch als Jenůfa. Indrukwekkend hoe ze de transformatie van deze hoofdfiguur gedurende de opera vorm geeft. En ja, het koor. Janáček laat ze in alle mogelijke samenstellingen opdraven met soms bijna onmogelijke partijen, ze gaan er glansrijk mee om. En dan de regie van Michell. Het geheel gesitueerd in een fabriek, in plaats van in een molen zoals in het origineel, heel dicht blijvend bij het gewone, het alledaagse, het direct herkenbare, want inderdaad, daar licht de genialiteit van Janáček: van modder goud maken. Iets dat deze interpretatoren even goed beheersen. Hier werd geschiedenis geschreven, zoveel is wel zeker.

Bekijk hier een trailer van de opera: