Radio Filharmonisch Orkest – Claude Debussy / Louis Andriessen / Unsuk Chin

Concertgebouw, Amsterdam (NTR Zaterdagmatinee) – 19 januari 2019

JoAnn Falletta

Vorige week roemde ik Vasily Petrenko’s optreden tijdens het NTR Zaterdagmatinee. Prompt kreeg ik via Facebook een berichtje van iemand die mij wees op een artikel in The Guardian waarin Petrenko zijn bedenkingen bij zijn vrouwelijke collega’s uitte: “orchestras react better when they have a man in front of them” en: “a cute girl on a podium means that musicians think about other things”. Het stuk dateert van vijf jaar geleden, dus wellicht denkt Petrenko er nu anders over, ik mag het hopen, want pijnlijk is deze uitspraak natuurlijk alleszins. Bij de NTR denken ze er in ieder geval wel anders over, want nu een week later maakt JoAnn Falletta haar debuut bij het Radio Filharmonisch Orkest. Zij is chef-dirigent van het Buffalo Philharmonic Orchestra en het Virginia Symphony Orchestra en treedt over de gehele wereld op als gastdirigent.

Gemakkelijk heeft ze het vandaag niet. Twee veeleisende Nederlandse premières in bijzijn van de componist en één plat gespeelde klassieker. De rode draad vanmiddag daarbij: hoe verklank je datgene wat je als componist inspireert en dat een andere bron heeft dan muziek? Claude Debussy zag zich voor die uitdaging gesteld toen hij een gedicht van Stéphane Mallarmé, ‘L’après-midi d’un faune’, als basis nam voor een aanvankelijk driedelig werk waarvan alleen de Prélude gereed kwam, vandaar ‘Prélude à l’après-midi d’un faune’, dat één van Debussy’s bekendste stukken zou worden. Waar Debussy voor kiest is het verklanken van sfeer middels muziek. Tekst gebruikt hij niet, louter instrumenten. Maar we zien die faun op die lome zomermiddag, met zijn gedachten bij die aantrekkelijke nimfen, we voelen die onderhuidse spanning. En die fluit van de faun horen we terug in die fluit in het orkest, verderop in de hobo en later in de klarinet. Falletta laat het prachtig tot leven komen, we voelen de warmte en de loomheid, maar ook de onvervulde wensen en de onderhuidse spanning.

Louis Andriessen. Foto: Ddominykas

Louis Andriessen, later dit jaar vieren we zijn 80-jarige verjaardag met een uitgebreid aanbod aan uitvoeringen, schreef ‘Agamemnon’ voor het New York Philharmonic waar Jaap van Zweden vorig jaar chef-dirigent werd. Nu is het tijd voor de Nederlandse première. Agamemnon was de broer van Menelaos, de koning die tegen Troje ten strijde trok om zijn vrouw terug te krijgen. Agamemnon ging mee, trouw aan zijn broer. Al die mythen rondom dit verhaal krijgen bij Andriessen een plek. Ook hij kiest voor een zuivere instrumentele aanpak, op het slot na. Maar Andriessen beperkt zich niet tot het weergeven van sfeer, in navolging van de filmmuziek verklankt hij ook echt het verhaal. Kenmerkend is het begin. Dwingende akkoorden klinken middels de fluit, de hobo en even later het koper. Gevolgd door een zeer ritmische, tot de strijd oproepende pauken solo: we zitten direct op het puntje van onze stoelen, zitten direct midden in het verhaal. Dit is filmisch componeren! Mede dankzij het feit dat hier bijzonder meeslepend en dwingend wordt gespeeld, op het scherpst van de snede. Mooi is hoe Andriessen tijdens het verdere verloop iedere keer nieuwe personages uit het verhaal opvoert middels sterke solopassages, bijvoorbeeld van de hobo en de fluit om te besluiten met de zieneres Cassandra. Na een daverende orkestpassage horen we haar als een omroepster terwijl het orkest zwijgt. Haar eerste drie regels zijn van Andriessen zelf, de rest vinden we bij Aeschylos in de vertaling van Ted Hughes:
“Just a few words.
Agamemnon was killed by his wife.
Soon I will be killed as well.
This is life.
The luckiest hours
Like scribbles in chalk
On a slite in a classroom.
We stare
And try to understand them.
Then luck turns its back –
And everything’s wiped out.
Joy was not less pathetic
Then the worst grief.”

Unsuk Chin. Foto: Julie Glassberg

Unsuk Chin haalde haar inspiratie bij de sterren. Voor ‘Le Chant des enfants des étoiles’ uit 2016 koos ze een corpus aan gedichten uit alle culturen en schreef een stuk voor kinderkoor, gemengd koor, orgel en symfonieorkest. Dat Chin studeerde bij György Ligeti horen we hier terug, maar in wezen borduurt ze ook verder op Debussy. Ook Chin kiest er eerder voor om sfeer over te brengen dan om een verhaal te vertellen. In haar geval de immense proporties van het heelal en de wijze waarop de mens zich hiertoe verhoudt: als nietig wezen. Aanvangen doen we met een slag op het klokkenspel, als een markering. Wat volgt is een sterrennevel in klank, duister en ondoordringbaar waarna de stemmen van het Groot Omroepkoor hier voorzichtig doorheen dringen voor het eerste gedicht. Eerst de mannen, dan de vrouwen, het geheel afgewisseld met orkestrale uitbarstingen van pure klank. In ‘To cross the universe’, het derde gedicht horen we de ijselijk hoge, hemelse klanken van de meisjes van het Nationaal Jeugdkoor, waarna de dames van het gemengd koor het overnemen, vergezeld van magische klankwolken uit het orkest. In het vijfde gedicht krijgen zij weer gezelschap van de mannen die een wat donkere ondertoon naar binnen brengen. Opvallend is ook hier de spaarzame, fluisterzachte ondersteuning door het orkest, dat zich beperkt tot de essentie. Als opmaat voor ‘Sphere within Sphere’, op een gedicht van Percy Shelley, klinkt er heftig slagwerk, gevolgd door al even heftig klinkende blazers en strijkers. Wat volgt is zang, ritmisch stromend, gepaard met een grote mate van klankrijkdom uit het orkest. De overgang van Shelley naar het anonieme gedicht ‘I saw a Peacock’ wordt vormgegeven door de magistrale klanken van het orgel. Het contrast met wat volgt kan niet groter. De ijle stemmen van de meisjes met zeer spaarzame begeleiding van fluit en violen doen ons stilstaan bij onze eigen nietigheid, in het vervolg van Cassandra’s woorden. Enige tijd blijven we in deze serene, contemplatieve sferen tot Chin naar het einde de dynamiek weer opvoert. Orkestrale uitbarstingen verklanken het immense heelal en onze nietigheid, net als het orgel dat opnieuw klinkt tussen de gedichten 11 en 12. Dan klinken de laatste woorden, ontleend aan Giuseppe Ungaretti: “M’illumino d’immenso’, gezongen door de meisjes, een aantal keren onderbroken door dynamische orkestpassages, tot zij overblijven en het uiteindelijk stil wordt, als in het heelal.

Bovenstaande beschrijving schiet te kort, want Chin schreef met ‘Le chant des enfants des étoiles’ een meer dan bijzonder stuk dat overloopt van dynamiek, een bijna oeverloos stuk vol overweldigende klanken, waarbij ze de dirigent opzadelt met de taak om alle spelers: orkest, orgel en twee koren op een goede manier met elkaar te laten optrekken. Met andere woorden: dit stuk heeft alles in zich om te verworden tot een wanordelijke klankbrij waar geen touw meer aan vast is te knopen. Het is de verdienste van Falletta dat dit niet gebeurt, in tegendeel: hoe complex ook, de transparantie weet ze de volle lengte vast te houden. De diverse actoren afleiden heb ik haar dus, om nog maar even terug te grijpen op Petrenko’s woorden, niet zien doen, leiden des te meer! Terugvragen dus deze dame en graag niet te lang mee wachten.

Dit concert is zoals gebruikelijk terug te luisteren via Radio4.