Philip Glass – Einstein on the Beach (Concert Recensie)

De Doelen, Rotterdam – 22 mei 2019

Het is 1974 als regisseur Robert Wilson en componist Philip Glass besluiten samen een opera te gaan maken rond een iconisch figuur uit de recente geschiedenis. Dat wordt uiteindelijk Albert Einstein en in 1976 gaat ‘Einstein on the Beach’, Glass’ eerste opera in première. Dit jaar buigen het Vlaamse Ictus Ensemble en Collegium Vocale Gent zich, in samenwerking met de Amerikaanse Suzanne Vega, over dit drieënhalf uur durende muziekdrama. En ja, Operadagen Rotterdam was zo verstandig het project naar Rotterdam te halen voor een volledig volgepakte grote zaal van De Doelen.

Volkomen terecht,want hier valt werkelijk alles op zijn plek. Het Ictus Ensemble en Collegium Vocale Gent zetten een uitmuntende concertante versie neer van dit meesterwerk van Glass, want dat is het zonder meer. Dit is de Glass van de begindagen van de minimal music, nog niet aangetast door de gladheid waar een deel van zijn muziek nu helaas aan mank gaat. In tegendeel, in ‘Einstein on the Beach’ is hij nog de avant-gardist, onderdeel van het kunstenaarsmilieu vanNew York in de jaren ’60 en ’70. Het is dan ook een wat vreemde opera, dit ‘Einstein on the Beach’, of beter gezegd: het is eigenlijk helemaal geen opera. Allereerst zijn er geen solisten, alleen het koor zingt. Er is wel een spreekstem, hier Vega, perfect op haar plek, maar dat maakt het stuk nog niet tot een opera. Wat verder totaal ontbreekt is een plot, een vorm van handeling. Er zijn teksten, geschreven door Christopher Knowles, Samuel Johnson en Lucinda Childs maar die hangen onderling niet samen. Het enige waar Wilson en Glass voor kiezen is om een drietal thema’s te benoemen die licht werpen op de man zijn werk: de trein staat daarbij voor de relativiteitstheorie; de rechtbank / gevangenis voor de ethische implicaties en het misbruik dat van wetenschap gemaakt kan worden en een ruimteschip voor het science fiction element dat met zijn werk samenhangt. Verder bestaat de zang van het koor vaak uit cijfers en de namen van noten.

Suzanne VegA

‘Knee Play 1’,  waar de opera mee aanvangt en dat voorafgaat aan de eerste akte, is zo’n scène waarin het koor cijfers zingt – altijd van 1 tot 8, het komt op verschillende plaatsten terug – terwijl Vega een tekst voorleest en de synthesizer voor een vliedende onderlaag zorgt. Vega is vrijwel niet te verstaan, maar al snel ontdek ja dat dat helemaal prima is. Het gaat Glass niet primair om betekenis maar om klank. Verderop in ‘Train’, de eerste scène van de eerste akte, wordt dat nog helderder. De vrouwen van het koor zijn inmiddels in twee delen verdeeld, met ieder een dirigent, aangevuld met sopraansax, altsax, piccolo en twee synthesizers. Allemaal klanken dus in het hoge register, iets dat we in deze opera veelvuldig tegenkomen. De klank van de solisten en die van de instrumentalisten valt hier naadloos samen, wordt één boeiende, hallucinerende klankstroom. We zijn reeds op een half uur als de mannen zich erbij voegen en er wat andere klankkleuren hun intrede doen.

De kracht van de muziek van Glass en dat geldt natuurlijk voor minimal music in het algemeen, zit in de herhaling. Het eindeloos uitrekken van een basispatroon en dat slechts minimaal te laten veranderen. Het brengt je als luisteraar in een vorm van trance. En neem dat uitrekken gerust letterlijk: slechts twee lettergrepen zingt het koor in de tweede scène van die eerste akte, ‘Trial’, maar dan wel in een eindeloze bedwelmende herhaling, gestaag stromend. Bijzonder is ‘Night Train’ eveneens in de tweede akte: prachtig van klankkleur en vol dynamiek in de diverse stemmen van solisten, koor en het ensemble. Een hoogtepunt van de opera is het daarop volgende ‘Knee Play 3’ waarin we het koor a capella horen in een prachtig gelaagde scène, waarna het koor in de eerste scène van de derde akte, ‘Trial/Prison’ weer aanvangt met de getallen tussen één en acht en we Vega  horen in een monoloog. Prachtig is ook de ingetogen dialoog tussen viool en basklarinet verderop in dit deel. In ‘Knee Play 4’ horen we de mannen uit het koor, samen met de viool. Ze zingen louter “do re mi fa sol”, maar doen dit zo kleurrijk dat het totaal niets uitmaakt dat de tekst nergens over gaat. Klanken, pure klanken.

De vierde akte, met de scènes ‘Building’ en ‘Bed’ wijkt wat af van de rest van de opera. Het ritmisch repeterende is hier minder aanwezig en de klank is hier surrealistisch. Pas in ‘Spaceship’ voor basklarinet, viool, altsax, fluit en twee synthesizers komen we weer in de Glass maalstroom terecht, waarna er in ‘Knee Play 5’ weer wordt geteld en we voor een laatste maal Vega horen met een bijzonder romantisch liefdesverhaal, ‘Lovers on a park bench ‘ van Samuel Jonhson, eindigend met de woorden: “Once more her voice was heard. “Kiss me, John”, she imploned. And leaning over, he pressed his lips warmly to hers in fervent osculation…” Het is klaar, hier heeft Glass niets meer aan toe te voegen.

Krijg hier een impressie van deze productie: