Antwerp Symphony Orchestra – Tan Dun (Concert Recensie)

Koningin Elisabethzaal, Antwerpen – 15 februari 2020

Foto: Jesse Willems

De Chinese componist Tan Dun, al jaren woonachtig in New York, is dezer dagen te gast bij het Antwerp Symphony Orchestra voor twee concerten waarin het thema water centraal staat met ,naast het ‘Water Concerto’ van hemzelf, stukken van Bedřich Smetana, Toru Takemitsu en Benjamin Britten. Daarnaast schreef Dun in het vliegtuig op weg naar België een nieuw stuk om de slachtoffers van het Covid-19 virus in zijn vaderland te gedenken: ‘Sound Pagoda – Twelve Sounds of Wuhan’.

In de muziekwereld is Wuhan beroemd vanwege de productie van gongs en cimbalen. Zo heeft het Antwerp Symphony Orchestra 3 van die gongs in de collectie, iets dat ook geldt voor veel andere orkesten. Dun gebruikt er voor ‘Sound Pagoda – Twelve Sounds of Wuhan’ 5, opgesteld verspreid over de zaal. Zacht laat hij ze in aanvang bespelen, als een drone verplaatst het geluid zich door de ruimte. Intussen laat hij het voltallige orkest opstaan. Dan worden de gongs ineens met kracht bespeeld en begint het orkest zachtjes te zingen. Langzaam doven de klanken aan het eind uit. Een heel bijzondere compositie is het natuurlijk niet, er was niet eens echt tijd om te oefenen, maar het werkt wel. Een verstild homage aan onschuldige slachtoffers.

Tan Dun met de gongs uit Wuhan. Foto: Antwerp Symphony Orchestra

Na het overbekende ‘Die Moldau’, één van de delen uit Smetana’s ‘Ma Vlast’, dat Dun  warmbloedig en met bijna dansachtige, zachte gebaren leidt en dat majestueus, maar allerminst bombastisch klinkt, horen we zijn eigen ‘Water Concerto’. Hij schreef het in 1998, ter nagedachtenis aan de twee jaar daarvoor overleden Toru Takemitsu. Maar Dun brengt hiermee ook een soort van eerbetoon aan zijn jeugd in Wuhan en de betekenis van de rivier waar de vrouwen de was deden en de ritmische geluiden die dit veroorzaakte. Vandaar dit concert voor water als solist. En water blijkt een prima slagwerkinstrument. Allereerst middels de waterfoon – een met water gevulde schijf met koperen staven aan de wand die meestal met een strijkstok wordt bespeeld – waar het concert mee begint. Al spelend komt Beibei Wang vanuit achterin de zaal ermee naar voren lopen. Losse klanken van de blazers en een zachte drone van strijkers vergezellen haar. In die strijkers horen we al direct hoe Dan Chinese muziek vermengt met westerse klassieke muziek tot één geheel. Verderop gaat Wang echt met het water aan de slag, in twee halfronde bakken, spetterend, klotsend, ritmisch slaand. Het lijkt speels, maar het gebeurt allemaal zeer precies en geconcentreerd. Er klinkt geen druppel te veel. Mooi ook hoe het water wordt gebruikt om te spelen met de vibratie van diverse instrumenten als gongs en houten schalen, door deze deels wel of niet in het water te plaatsen, bijvoorbeeld aan het begin van het derde deel, ‘Andante molto animato’, waar dit gebeurt met de gong, subtiel begeleid door een cello. Maar ook de conventionele instrumenten worden op onorthodoxe wijze door Dun ingezet, hij laat de houtblazers op alleen de mondstukken spelen en laat de koperblazers met de vlakke hand ritmisch op het mondstuk slaan. Bijzonder is ook het zeer ritmische laatste deel, ‘Allegro molto agitato’ dat in een climax eindigt waarna het water, door een vergiet lopend, het laatste woord heeft. Beibei Wang doet het allemaal, in haar eentje, op prachtige wijze.

Toru Takemitsu, Foto: BBC

De muziek van Takemitsu klinkt ook tijdens dit concert. En wel zijn ‘Toward the Sea II’. Hij schreef drie delen, het eerste voor altfluit en gitaar, het tweede voor een strijkorkest, altfluit en harp en het derde voor altfluit en harp. Opvallend in dit tweede deel, dat ook weer uit drie delen bestaat, is dat er vrij weinig contrast in zit en nagenoeg geen dramatische spanning. Neem het tweede deel, ‘Moby Dick’, naar de roman van Herman Melville. Je zou hier een sterke dramatische spanning verwachten, gezien het verhaal, maar niets is minder waar. Bij Takemitsu zit de spanning onderhuids. De drie delen zijn dan ook meer schilderijen van klank, als een soort voortzetting van de muziek van Claude Debussy. Hoe anders klinken de ‘Four Sea Interludes’, opus 33a, die Benjamin Britten distilleerde uit zijn opera ‘Peter Grimes’. Met ijle klanken van de strijkers vangt ‘Dawn’ aan, waarna Britten langzaam de dynamiek opvoert. Dan doet in ‘Sunday Morning’ het ritme zijn intrede en na het ingetogen ‘Moonlight’ stuwt Dan het orkest nog eenmaal tot grote hoogte in het elektrificerende ‘Storm’.