Francesca Naibo – Namatoulee (CD Recensie)

Klassieke musici die het pad van de vrije improvisatie kiezen zijn vrij zeldzaam, omgekeerd geldt dat overigens ook, maar gitariste Francesca Naibo hoort bij de selecte groep die beide paden bewandelt. Een gitaar, wat objecten en preparaties en de effecten die je met ondersteunende elektronica kunt bereiken zijn haar genoeg, naast de fantasie die ze op twee dagen in juli 2019 de vrije loop liet. Wat in haar opkwam speelde ze en nam ze op, zoals het hoort bij improvisatie. Het resultaat: het bij Aut Records verschenen ‘Namatoulee’

Naibo, afkomstig uit de Italiaanse Veneto, is een klassiek opgeleid gitariste, ze studeerde in Venetië, Milaan, Bern en Basel en werkte met uiteenlopende componisten als Helmut Lachenmann en George Lewis. Alleen al die twee vertegenwoordigen verschillende werelden, al hoor je dat aan de klank niet altijd af. Waar Lachenmann de uitvoerder tot in de kleinste details aanstuurt, is Lewis iemand die de waarde van improvisatie hoog in het vaandel heeft.

Achteraf gaf ze namen aan de dertien relatief korte stukken waarin de ‘klassieke gitaarklank’ slechts mondjesmaat klinkt. Zo zet ze duidelijk elektronica in voor het creëren van overrompelende klankwolken in ‘Mae Lougon’ om in het aansluitende ‘Toundaleda’ weliswaar de snaren te beroeren, maar dan voorzien van preparaties. Soms heeft de klank daarbij wat weg van een speeldoosje, op andere momenten van een oude 78 toeren plaat.

Foto: Giovanni Comparelli

Improvisatie associëren we meestal met jazz, simpelweg omdat deze vorm van musiceren daar vrij regelmatig voorkomt. Wat Naibo doet valt daar echter meestal niet onder. De wereld die zij creëert raakt eerder aan hedendaags gecomponeerde muziek, de volksmuziek van zuidelijk Europa, noise en postrock. Een stuk als ‘Fadadada’ roept dat bij mij op, maar ook het verstilde ‘Lanka’, waarin we Naibo letterlijk horen bouwen aan een structuur, de noten wegend, een melodie wordt het niet, al raakt het er soms wel aan. In ‘Lameda Lemeda’ ontstaat die melodie wel en ook hier klinkt de folk duidelijk door.

In ‘Teing Dol’ zoekt Naibo wederom de abstractie, een pad dat leidt naar een aantal stukken die een vrij rauwe, duistere en onheilspellende klank met elkaar gemeen hebben en waarin Naibo duidelijk experimenteert met elektronische effecten: ‘Gontenghen’, ‘Fron-ne’ – we horen haar hier ook zachtjes zingen – en ‘Dengoro’. Het zijn hoogtepunten op dit in zijn geheel zeer sterke en afwisselende album. ‘Groff’ voegt daar het noise element aan toe, of Naibo hier met een cementmolen in de weer is, in plaats van met een gitaar en in ‘Walee’ haakt ze tenslotte aan bij de postrock, lange ijle lijnen trekkend. Eindigen doen we met het rustieke ‘Tandketi’ waarin de zo kenmerkende klank van de gitaar alsnog uitgebreid te horen is.

Een drietal stukken van dit album is te beluisteren via Bandcamp. Het album is hier ook te koop: