De Singel, Antwerpen – 11 mei 2025

Het is weliswaar nog lente, maar buiten oogt het al zomer. Dat kwam goed uit gisterenmiddag bij het programma van het Symfonieorkest Vlaanderen, onder leiding van chef-dirigent Kristina Poska. Zonde om binnen te zitten natuurlijk met dat mooie weer, maar met deze zomerse klanken was het ook weer niet echt een straf. De titel van het concert ontleende het orkest aan een bewerking die Benjamin Britten in 1941 maakte van het tweede deel van de derde symfonie van Gustav Mahler, die overigens gisterenavond in zijn geheel klonk tijdens het Mahlerfestival in het Concertgebouw, Amsterdam. Mahler lied zich leiden door de bloemenweelde bij zijn chalet waar hij de zomers, als hij vrij had van het dirigeren, doorbracht om te componeren. Het landleven speelt ook een rol in de zesde symfonie van Mahlers grote voorganger in het symfonische genre: Ludwig von Beethoven. Het altvioolconcert ‘Iluminatio’ van Erkki-Sven Tüür, met Nils Mönkemeyer als solist, de voornaamste reden waarom ik gisteren in De Singel was, past daar prima tussen en vormde voor mij het hoogtepunt van het concert.
Te meer daar we die zesde van Beethoven inmiddels wel kennen. Natuurlijk, het blijft een meesterwerk, waarmee de componist zonder meer nieuwe wegen insloeg, al klinkt dat voor ons inmiddels al lang niet meer zo. En hoe mooi ook die bewerking die Britten maakte van de symfoniedeel van Mahler, ook die verrast ons niet echt. Sterker nog, Britten maakte een wel heel aangename en vloeiende bewerking van dit deel, sloopte alle disrupties waar Mahler ook een meester in was er vakkundig uit en weet ons daarmee zonder meer in aangename sferen te brengen. Maar spannend, geenszins. Overigens doet dat niets af aan de wijze waarop Poska dit orkest door deze twee stukken leidt, met name in Beethovens zesde laat ze horen het stuk door en door te kennen, ze dirigeert zonder partituur, wat zich vertaalt in een meesterlijke beheersing en veel oog voor details. Opvallend bij deze symfonie is ook de wijze waarop de musici op het podium zitten, iets wat ik niet eerder zo zag. Allereerst zitten de violen in dit kleine orkest, goed passend bij wat gebruikelijk was in de tijd van Beethoven, zowel links als rechts, waar ze normaal altijd links zitten (vanuit de zaal gezien). De altviolen zitten nu ook links, terwijl de paukenist rechts zit en de vier contrabassen achteraan het podium achter de blazers staan opgesteld. Een goede vondst met mooie effecten voor de klank.

Nee, dan ‘Illuminatio’, dat stuk zindert van de spanning. Maar voor daar sprake van is, zijn we al een eindje op dreef. Het begint allemaal uiterst ingetogen en subtiel. We horen de harp, zeer bescheiden slagwerk en een klankwolk van de violen, waarna de altviool zijn intrede doet met lange, ietwat krassende lijnen. Die klank van de altviool is een constante in dit stuk van Tüür, met name veroorzaakt doordat de violist de vingers op de hals dicht bij de kast houdt. We vervolgen met bijdrages van de fluit en weer de harp, waarna er een broeierig klanklandschap ontstaat. Zoals de titel al aangeeft is Tüür hier op zoek naar het licht, vertrekkend vanuit het duister. Gaandeweg het stuk wordt dat licht sterker, lees de muziek wint aan spanning en dynamiek. Niet in een geleidelijk proces, maar in meerdere fases. Het is regelmatig net alsof er wolken voor de zon schuiven. Daarbij maakt de componist regelmatig gebruik van experimentele speeltechnieken, zowel door de solist als door de overige musici. Een mooi voorbeeld zijn die twee col legno gespeelde solo’s van de solist verderop in het stuk, wat een bijzondere klankwereld oplevert; die strijkerspartij van de violen met datzelfde hoge, ijle geluid als eerder benoemd en die passage van de koperblazers aan het begin en het einde: door het blazen van valse lucht horen we de wind ruisen. Kortom, een zeer opwindend stuk, dat op een geheel andere wijze ons in zomerse sferen brengt. Waarbij het ook net is alsof Tüür ons wil laten weten dat het niet alleen maar luieren in de hangmat betekent. Maar ook te hoge temperaturen, bosbranden, hittestress en wat al niet meer waar we in steeds toenemende mate mee worden geconfronteerd. En ja, daar hadden Beethoven en Mahler natuurlijk ook nog geen weet van.