Ensemble Musikfabrik (Concert Recensie)

Muziekgebouw aan ’t IJ – Amsterdam – 23 november 2017

Het Keulse Ensemble Musikfabrik behoort zonder meer tot de meest toonaangevende ensembles binnen de hedendaagse muziek. Dat constateerde we reeds eerder naar aanleiding van een concert in De Link en blijkt ook weer uit het programma, met vier recente stukken die hun Nederlandse première beleven, dat ze hier brengen in het Muziekgebouw aan ’t IJ. Zelden hoor je zo’n grote mate van muzikale diversiteit binnen één concert als hier. Daar kunnen Nederlandse ensembles nog wat van leren!

De avond begint met en solostuk voor altviool van één van de belangrijkste Duitse componisten van dit moment, Enno Poppe. ‘Filz’ schreef Poppe oorspronkelijk als altvioolconcert voor een strijkorkest maar onlangs bewerkte hij dit stuk tot solocompositie op verzoek van Axel Porath, de altviolist van het ensemble. ‘Filz’ betekent vilt en Poppe poogde om de structuur van dit materiaal en de wijze waarop het aanvoelt te verklanken. Middels diverse speeltechnieken, bijvoorbeeld met de linkerhand over de snaren glijden terwijl met de rechterhand wordt gestreken, bereikt Poppe bijzondere microtonale effecten. Met ‘Filz’ schreef hij een rijke, kleurige compositie met inderdaad tactiele kenmerken. Michael Beil gooit het met ‘String Jack’ over een totaal andere boeg. Het enige dat dit stuk gemeen heeft met ‘Filz’ is dat het een solostuk is. In dit geval voor Dirk Wietheger. Alhoewel, solostuk. Wietheger heeft aan weerskanten twee schermen staan waarop we hemzelf eerder ingespeelde partijen zien uitvoeren. Het geeft een vervreemdend maar ook komisch effect. Dat wordt nog vegroot als we andere, beroemde cellisten op de schermen zien, waarvan Beil fragmenten in zijn eigen stuk heeft verwerkt. Een melodisch en ritmisch stuk, met volksmuziekachtige elementen. Naast het muzikale element is er ook de performance. Van Wietheger wordt niet alleen verwacht dat hij speelt maar tevens dat hij, soms op ludieke wijze, communiceert en samenwerkt met zijn alter ego’s.

De Noorse componist Eivind Buene schreef met ‘Lessons in Darkness’ een zeer persoonlijk stuk voor ensemble. Het stuk ontstond in de laatste winter in een tijd van koude en duisternis. Dat helpt natuurlijk niet echt om vrolijk te zijn. Maar als er dan in je persoonlijke leven ook een aantal zaken niet goed gaan en je de politieke ontwikkelingen ook niet als al te positief labelt, heb je stof genoeg voor een stuk als ‘Lessons in Darkness’ Buene voelde zich in een traditie staan van componisten die de Klaagliederen van Jeremia als basis namen voor hun composities. Zijn drie lessen, die hij zonder onderbreking aan elkaar heeft gesmeed, klinken dan ook fragiel, duister, beklemmend en soms redelijk onheilspellend. Zo komt in het eerste deel de wrijving aan bod tussen individu en collectief. De individuele bijdragen van instrumenten worden hier langzaamaan verstikt door het collectief. In het tweede deel is de duisternis het dichtst. Hier overheersen de donkere klanken van de contrabas, de tuba, de contrabasklarinet en de contrafagot. Maar ook het  schurende, piepende, van veel valse lucht voorziene geluid van de piccolotrompet.

Het meest verrassende en afwijkende op deze avond is ‘Têtes’ van de Japanse componiste Misato Mochizuki. Als uitgangspunt voor dit stuk diende het Japanse theatergenre Rakugo waarin één acteur, omringd door rekwisieten, een verhaal vertelt en zelf de diverse personages vorm geeft. Voor ‘Têtes’ gebruikte Mochizuki een aantal bizarre mythische verhalen uit de Japanse geschiedenis waarin het hoofd een grote rol, om niet te zeggen een hoofdrol speelt. Zo hebben we een misdadiger die zweert dat zijn geest de vorst zal straffen als hij wordt onthoofd en een samourai die wordt achtervolgd door een hoofd van een overleden man. De tekst, apart genoeg in het Frans, wordt gesproken / gezongen door de bariton Paul-Alexandre Dubois die de diverse personages op kleurrijke wijze ten tonele voert. ‘Têtes’ heeft dan ook zeker kenmerken van een opera, al is de handeling zeer beperkt. Muzikaal schept Mochizuki een bijpassende en zeer minimalistische sfeer. Ritme en melodie spelen vrijwel geen rol, klankkleur en textuur des te meer. Een belangrijke rol is daarbij weggelegd voor Makiko Goto en haar koto, u weet wel dat platliggende Japanse snaarinstrument, waar we in onze westerse traditie geen equivalent voor hebben. Met metalen vingerhoedjes krast ze over de snaren, een bij de verhalen passend sinister effect sorterend.

Bekijk hier een uitvoering van Michale Beil’s ‘String Jack’: