Elektronica in de muziek, niemand kijkt er meer van op. Sterker nog, in de popmuziek vinden we het tegenwoordig eerder bijzonder als deze niet wordt gebruikt, denk maar aan al die ‘Unplugged’ albums die enkele jaren geleden ineens in de mode waren. Dat was ooit wel anders en eigenlijk is dat nog niet eens zo gek lang geleden. Zo’n zeventig jaar terug, net na de Tweede Wereldoorlog verschenen her en der in de wereld de nodige studio’s waar heel voorzichtig werd geëxperimenteerd met het gebruik van elektronica binnen de muziek. Eén van de meest belangrijke was die van de WDR, de West Deutsche Rundfunk, in Keulen. Bij Wolke Verlag verscheen er eind vorig jaar een prachtig boek over: ‘Radio Cologne Sound’, met teksten in het Duits en Engels, onder redactie van Harry Vogt en Martina Sieber. Een bijzondere uitgave, met name vanwege het feit dat het boek gepaard gaat met een indrukwekkende collectie van vijf Cd’s, met daarop veel composities die niet eerder werden uitgebracht.
Het oprichtingsdocument, als bijlage bij het boek, heeft als datum 10 oktober 1951. Herbert Eimert werd de eerste artistiek directeur, ook zelf componist en op de eerste Cd vertegenwoordigd met ‘Epitaph für Aikichi Kuboyama’. Het eerste volwaardige stuk dat uit de studio kwam was echter van Heinz Schütz, ‘Morgenröte’. Bijzonder want Schütz was geen componist, maar werkzaam als geluidstechnicus binnen de studio. Dat was nodig want de componisten die werden uitgenodigd, hadden wel de nodige ideeën, maar meestal totaal geen benul van de technische mogelijkheden en niet geheel onbelangrijk in die eerste jaren, van de onmogelijkheden. Want zeker in vergelijking met nu kon er natuurlijk nog niet zo heel veel, zo leert ons dit boek. Het is belangrijk daarbij te beseffen dat de apparatuur – en gelukkig bevat het boek een uitgebreid glossarium met veel foto’s – helemaal niet bedoeld was om muziek te maken. Het merendeel was in die oorlog die net was beëindigd ontwikkeld en gebruikt voor communicatie en een ander deel was om radioprogramma’s te maken. Maar natuurlijk kun je microfoons, bandrecorders, luidsprekers, meetinstrumenten, oscillatoren en wat er al niet meer voor handen was, ook voor andere zaken aanwenden en de eerste Cd, met uitgebreide toelichtingen in het boek, bevat daar al mooie voorbeelden van. Enerzijds klinken die stukken heerlijk gedateerd, maar anderzijds toch ook weer heel modern. Verreweg het meest bekende stuk uit die tijd was ‘Gesang der Jünglinge’ van Karlheinz Stockhausen uit 1955-56, een stuk waarin hij op grootse wijze gebruik maakt van de toch nog vrij beperkte mogelijkheden. Stockhausen had er duidelijk gevoel voor, iets dat er uiteindelijk in resulteerde dat hij van 1963 tot 1971 de meest bekende artistiek directeur zou worden.
Vanaf 1953 werden ook de eerste concerten gegeven van elektronische werken, daar had ik natuurlijk wel bij willen zijn. Maar dan graag met de kennis van nu. Prachtig, zo tussen al die mensen zitten die geen idee hadden van wat ze te wachten staat. In 1956 wordt aansluitend de WDR opgericht, waarna deze muziek ook op de radio komt. Boeiend om te lezen, te zien – middels alle foto’s in het boek en te horen is hoeveel werk er geleverd moest worden voor een paar minuten muziek. Een studio vol gigantische apparaten, letterlijk met de hand tape knippen en plakken, eindeloos uitproberen, falen en weer opnieuw proberen. Geen wonder dat er meer technici rondliepen dan componisten al kwamen er van die laatste wel steeds meer af op die nieuwe mogelijkheden. Naast Stockhausen die uitgebreid gebruik maakte van de mogelijkheden die de studio bood, werkten Godfried Michael Koenig, die later een grote rol zou spelen bij de ontwikkeling van de elektronische muziek in ons eigen land, Karel Goeyvaerts, György Ligeti, Mauricio Kagel, Peter Eötvös en Nicolaus A. Huber in de jaren ’50 en ’60 voor kortere of langere tijd in Keulen. Allen zijn met werk vertegenwoordigd op de eerste twee Cd’s. Een prachtig document, waardoor we de ontwikkelingen op de voet kunnen volgen en getuigen kunnen zijn van de eindeloze creativiteit van componisten en technici in die eerste jaren.
Intussen stond de ontwikkeling van de techniek natuurlijk niet stil. In 1974 arriveerde de eerste, naar aanwijzingen van Stockhausen op maat gemaakte analoge synthesizer. We horen hem bijvoorbeeld uitgebreid in Stockhausens ‘Sirius’, John McGuire’s ‘Vanishing Points’ en Rolf Gehlhaar’s ‘Fünf Deutsche Tänze’, die beiden laatste stukken zijn te beluisteren op Cd 3 en 4. Aansluitend koopt de studio begin jaren ’80 de eerste digitale synthesizer. Na een verhuizing en ingrijpende verhuizing opent de studio in 1987 op een nieuwe plek waar deze tot 2001 zou blijven. En dan begint de discussie of de studio nog wel toekomst heeft. Voor het gebruik van elektronica in de muziek is zo’n studio immers niet meer altijd nodig, menige componist heeft thuis alle apparatuur. Die discussie sleept jaren aan tot in oktober vorig jaar het besluit valt dat de gemeente Keulen de studio overneemt, met als doel er een museum van te maken, in combinatie met een documentatiecentrum en een podium. We wachten echter nog steeds op de opening.