Ludwig van Beethoven – Symfonie nr. 7 en 8 / Bernard Foccroulle – Climbing-Dancing (Concert Recensie)

Bozar, Brussel – 29 mei 2019

En zo rondde Alain Altinoglu met het Symfonieorkest van de Munt zijn Beethoven cyclus af. Tussen 30 juni 2018 en 29 mei 2019 klonken alle negen symfonieën. Opvallend was dat de cyclus vorig jaar begon met die negende, waarna op 25 november de eerste en de derde klonken, op 6 januari, de tweede en de vierde en op 17 februari de vijfde en de zesde. Steeds gecombineerd met een in opdracht van het orkest geschreven wereldpremière van soloconcerten. Achtereenvolgens hoorden we nieuw werk van Richard Dubugnon, Mauricio Sotelo en Wim Henderickx.

Die lijn trekt men vanavond door met een nieuw celloconcert van de Waalse componist, hij komt uit Luik, Bernard Foccroulle. Hij is in de eerste plaats uitvoerend organist van een repertoire dat reikt van de Renaissance tot nu, daarnaast was hij van 1992 tot 2007 directeur van De Munt, geeft hij orgel les aan het Brussels conservatorium en heeft hij inmiddels een bescheiden oeuvre gecomponeerd. Zijn achtergrond als organist horen we terug in dit ‘Climbing-Dancing – A Concerto for Cello and Orchestra, for Trisha’. Met Trisha bedoelt Foccroulle Trisha Brown, de wereldvermaarde choreografe die ook regelmatig in de Munt te gast was, en bij wie hij een deel van zijn inspiratie voor dit concert weghaalde. Dat sluit aan bij Beethovens zevende, die door Richard Wagner, niet geheel ten onrechte “de apotheose van de dans” werd genoemd. Het stuk begint, in het eerste deel, ‘Molto Lento’ met een vrij lange, redelijk duistere, contemplatieve solopartij van de cello, slechts zeer bescheiden ondersteund door de cello’s uit het orkest De overige strijkers komen erbij en dan de harp, iets dat leidt tot een duet met de cello. Al die tijd horen we de strijkers heel subtiel op de achtergrond en dat is waar we de invloed van het orgel terug horen. En ook verderop in de sfeervolle klankwolken die de componist creëert en die wel wat weghebben van orgelmuziek. Zoals de titel al aangeeft: ‘Molto vivo’, klinkt het tweede deel heftiger met een prachtige passage van piano, slagwerk en blazers, overwegend in het hoge register. De cello klinkt dienovereenkomstig getormenteerd in dit contrastrijke deel dat eindigt in een krachtige climax. Aan Sébastien Walnier, onder andere solocellist in dit orkest, de eer om dit concert in première te brengen. Hij doet het met veel gevoel en aandacht voor Foccroulle’s fragiele klanken en voltooit daarmee de cyclus van concerten met glans.

Bernard Foccroulle

Dat het orkest begint met de achtste symfonie van Ludwig von Beethoven en pas na de pauze de zevende speelt, is minder vreemd dan het lijkt. Na de pauze zijn we iets minder alert, iets dat bij de zevende geen probleem vormt, bij de achtste wel. Die achtste is namelijk een stuk weerbarstiger en kent minder meeslepend melodisch materiaal. Het is kortom muziek die aandacht en concentratie vraagt, veel meer dan de zevende. Tegelijkertijd is die achtste eigenlijk het interessantst. Beethoven slaat hier, we spreken over 1812, duidelijk nieuwe wegen in en legt daarmee de grondslag voor die monumentale negende van tien jaar later. Het ‘Allegro vivace e con brio’, waar de symfonie mee aanvangt,  klinkt majestueus en het is prachtig om te horen hoe Beethoven hier geleidelijk het thema ontvouwt, hoe hij er mee speelt. En hier aan het begin van dit concert laat Altinoglu met dit fantastische orkest horen hoe je balanceert op het slappe koord met deze fragiele klanken. Prachtig klinkt ook het ‘Allegretto scherzando’: lichtvoetig, maar tevens voorzien van de nodige spanning. Het ‘Tempo di Menuetto’ klinkt broeierig en krachtig, met name door het koper in afwisseling met de blazers en groots is die hoornsolo. En wat klinkt, ondanks het hoge tempo dat Altinoglu ook hier weer hanteert, dat vierde deel, Allegro vivace’ weer prachtig helder en contrastrijk.

En ja, die zevende klinkt als een dans. Al in die krachtige akkoorden waar het ‘Poco sostenuto – Vivace’ mee inzet, of beter gezegd in die eclatante strijkerslijnen die Beethoven daar tussen door vlecht, horen we dat terug. Ze schurken tegen het ritme aan en lopen in het ‘Vivace’ uit in wat onmiskenbaar geldt als één van de mooiste melodieën uit Beethovens oeuvre. Het stroomt en bruist, zeker in deze krachtige, soepele uitvoering. Het ‘Allegretto’ is een ingetogen, ritmisch gelijkmatige dans. Alleen al dat begin met die altviolen en cello’s die een melodie bouwen, waarna de violen een tegenmelodie ontwikkelen. Het ‘Presto – Assai meno presto’ en het ‘Allegro con brio’ lopen naadloos in elkaar over en kenmerken zich wederom door zeer krachtig melodisch, ritmisch materiaal. Neem dat stormachtige en gedreven ritmische begin van het vierde deel. Stilzitten is bijna niet meer mogelijk. Je wilt meedoen met Altinoglu die, zo expressief als altijd, dit orkest aanvuurt tot grote hoogte. In een krachtig tempo, maar tegelijkertijd zo nauwkeurig en weloverwogen, tot de onvermijdelijke climax waarna dat welverdiende overdonderende applaus kinkt. We applaudisseren, niet alleen voor vanavond, maar voor deze gehele cyclus waarin klassiek en hedendaags elkaar weer eens op grootse wijze ontmoetten en daarmee de muziek van Beethoven in een ander daglicht zetten.